Het christelijk geloof in Noord-Nederland is begonnen op het Domplein in Utrecht.
Deze stelling is wel iets overdreven, maar het scheelt niet veel. Iets nauwkeuriger gezegd is de geschiedenis natuurlijk te vinden onder het Domplein, en daar kun je tegenwoordig gaan kijken in Domunder: een mix van spektakel en archeologie die vooral illustreert hoezeer deze plaats eeuwen lang het uiterste puntje van “de beschaving” vormde.
Utrecht is een deel van de Romeinse Limes, de noordelijke grens van het Romeinse rijk, die in Nederland van Katwijk aan Zee tot Millingen aan de Rijn liep. In de tijd van Jezus en van Paulus legde Romeinse keizers hier een hele rij versterkingen en forten. Augustus bijvoorbeeld liet zijn stiefzoon Drusus een fort bij Nijmegen bouwen en Claudius rond het jaar 50 een Castellum in Utrecht dat rechtstreeks uitkeek op de barbaren. De resten ervan en de herinnering eraan vind je vandaag onder het plein.
Voordat Willibrord vanaf hier de sprong kon maken over de rivier moesten er drie stromen op een wonderlijke manier samenkomen: de Romeinse, de Frankische en de Ierse stroom.
Romeinse christenen
Romeinse handelaren en soldaten zullen de eerste christenen geweest zijn die in West-Europa kwamen. Keizer Constantijn omarmde het christelijk geloof in 312. Hij bleef overigens minstens zo’n wrede vorst als in die tijd gebruikelijk was en liet zich voor de veiligheid pas op zijn sterfbed in 337 dopen ter afwassing van zijn zonden. Evengoed kregen christenen hiermee de ruimte en juist onder militairen waren die er naar verhouding veel. De vroegste signalen van christenen zijn te vinden in stedelijke gebieden met een Romeinse versterking. Constantijn probeerde uit alle macht zijn rijk te consolideren. Dat leek eerst wel te lukken, maar al vrij snel zette het verval van het imperium in. De ironie wil dat hun macht vergaan is maar dat het spaarzaam verspreide christelijk geloof wortel schoot.
In Maastricht bijvoorbeeld leefde rond 400 de eerste christelijke gemeenschap van het huidige Nederland. Enkele grafstenen die in en rond de Servaaskerk gevonden zijn getuigen daarvan1. Een kerk werd destijds gebouwd in het oude castellum, pal naast of op de plaats van het oude Romeinse heiligdom.
We troffen dat ook aan in Nijmegen, waar de kerkgeschiedenis terug gaat tot de zevende eeuw. De oudste kerk daar was gewijd aan de eerste martelaar Stefanus (Sint Steven). De huidige Stevenskerk dateert weliswaar uit 1250, maar de oorspronkelijke kerk uit de zevende eeuw stond op het Kelfkensbos (bij museum Het Valkhof), waar de Godenpijler van de Romeinen uit het jaar 17 stond. Een kerk bouwde je toen niet zozeer waar veel mensen wonen, maar waar de oude goden waren. Op deze plaats tref je nu het kunstwerk Noviomagus. Pas eeuwen later werd de kerk om strategische redenen verplaatst naar de huidige locatie.
Frankische christenen
Wat Constantijn betekende voor het Romeinse rijk, betekende Clovis voor West-Europa. Nadat het Romeinse rijk definitief gevallen was met de afzetting van de laatste keizer in 476, bouwde deze Frankische koning zijn rijk op dat voor West-Europa in veel opzichten de opvolger van het Romeinse rijk werd. Dat hij als eerste koning van alle Frankische stammen het christelijk geloof aannam, heeft op de Europese geschiedenis grote invloed gehad. Zijn vrouw Clothilde was een christelijke prinses uit een Bourgondisch Gotisch geslacht. Het bijzondere is dat zij, terwijl heel haar omgeving de Ariaanse variant aanhing, zelf katholiek was — en Clovis volgde haar daarin. Was het de ver reikende invloed van deze gelovige vrouw, of was het koele berekening van haar man die voor een nieuw Romeins rijk ook de eenheid met de Roomse paus nodig had?
In elk geval betekende de doop van Clovis rond het jaar 500 in een kerkje te Reims (waar later de grote kathedraal gebouwd werd) een grote stimulans voor de christelijke kerk ten zuiden van ons land, maar voor het noorden was dit niet genoeg…
Zijpad: de kathedraal van Apeldoorn
In het Kroondomein bij Apeldoorn ligt de kathedraal van Reims, maar dan in een Germaanse variant. Dat moet ik uitleggen.
De beeldend kunstenaar Marinus Boezem liet in 1987 in de Flevopolder 178 Italiaanse populieren planten die samen de plattegrond vormden van de kathedraal van Reims. Midden in de koortsachtige bouwactiviteiten van het nieuwe land moest een monument van rust verschijnen — en weer verdwijnen, want intussen gaat het kunstwerk op in de natuur en dat was ook de bedoeling.
Koningin Beatrix was onder de indruk en ze gaf bij gelegenheid van haar zestigste verjaardag aan Marinus Boezem de opdracht om ook in het Kroondomein een kunstwerk te maken. In 1999 was het werk af en werd gepresenteerd. Dat is te zeggen: het blijft diep verscholen in het bos, zonder enige aanwijzing of uitleg. Maar als je zoekt dan zul je vinden: veertig bronzen boomstronken staan er tussen de bomen, volgens het patroon van de zuilenrijen die de kathedraal van Reims vormen. Iedere stronk is aan de bovenkant glad gepolijst en weerspiegelt iets van de hemel daarboven. Je volgt de lijnen vanaf de ingang, je kijkt vol verwachting naar het kruis-gedeelte waar het altaar zal staan en je wordt stil van verwondering: een kathedraal in Apeldoorn!
Wel een vreemde kathedraal natuurlijk, meer een kerk-zonder-dak. Maar daarmee paste de kunstenaar (zou hij het beseft hebben?) de gotische kathedraal perfect aan aan de Germaanse streek waar hij geplant is. Want het bijzondere aan Germanen, zo leerde de Romeinse geschiedschrijver Tacitus, is:
“dat dit volk gewoon was om zijn goden in de vrije natuur te vereren, omdat men noch behoefte had aan gebouwen, noch aan beelden. ‘Ze vinden het kennelijk niet in overeenstemming met de goddelijke majesteit om hun goden binnen muren op te sluiten of om ze met menselijke trekken weer te geven. Hun heilige plaatsen zijn bossen en bosschages, en ze noemen de onzichtbare aanwezigheid die alleen te zien is voor wie aanbidt: god’.”2
Dit prachtige kunstwerk, voor mij een link naar de Germanen die geen godenbeelden nodig hadden én naar de Frankische Clovis die zich daar in Reims liet dopen, heeft de omslag gehaald van Henk Vreekamps derde bundel: “Als Freya zich laat zien”. Destijds bij de presentatie van die bundel las Anton Ent een gedicht voor, dat hij in opdracht bij dit kunstwerk schreef.
Boomstronkkathedraal
Achter wildroosters een kathedraal in het bos
De blauwe bosbes veegt met heilig de vloer aan
en eiken bespotten de veertig eenvormige
stronken van brons, geen hert zal er knielenMaar! Als! Indien! Indien poëzie de liturgie
leidt, kan de eenzame hier uit zijn dak gaan
en zien hoe vrolijk pilaren verrijzenPoëzie maakt het onzichtbare zichtbaar
Zij koppelt de aarde niet los van de zon
die onverhuld straalt op gepolijst bronsDe kathedraal heiligt de bosbessenstruiken
en de bomen binnen haar en daarbuiten
Zij spant haar dak over de Veluwse bossen
en de scheefgroei van onze lichtzinnige aardeAnton van Ent.3
- Speurtocht: zoek deze wonderlijke plek op deze locatie (buiten het jachtseizoen).
Frankische christenen (2)
Clovis en zijn opvolgers bouwden een machtig rijk, dat zeker de pretentie had om, samen met de katholieke kerk, de opvolger van het Romeinse rijk te zijn. Maar ook de Franken liepen tegen de barrière van de Rijn en de daar achter gelegen ‘barbaren’ aan.
Om ons nu te concentreren op het Domplein: op deze zwaar bevochten plek in de resten van het Romeinse castellum werden sinds 630 aarzelende pogingen gedaan om een missiepost onder de Friezen te stichten onder regie van de Franken. De Frankische koning Dagobert bouwde in 630 het eerste kerkje op het huidige Domplein, waarschijnlijk voor zijn eigen soldaten. Later schonk hij het aan de bisschop van Keulen met de bepaling dat het een zendingspost voor de missie naar de Friezen moest worden. Daar is weinig van terecht gekomen, nog niet eens zozeer omdat de machtsbasis van de Franken er niet erg stevig en duurzaam was, maar
“eerder omdat zendingswerk in het algemeen buiten het gezichtsveld of de praktische mogelijkheden van de bisschoppen viel. Zij waren stadspriesters, gericht op de organisatie van het kerkelijk leven en de zorg voor hun eigen kunnen. Aan prediking onder de omringende bevolking kwamen zij niet toe. Dat gold voor de bisschop van Keulen evenzeer als voor zijn collega in Maastricht”4
Het Romeinse gezag en de Frankische macht samen waren onvoldoende om met het evangelie de grens naar de barbaren over te komen. Het kerkje van Dagobert werd geen zendingspost, maar is integendeel al gauw weer door de Friezen verwoest.
Ierse christenen
Er was nog een derde stroom nodig voordat ook boven de rivieren het evangelie kon worden gebracht. Het gaat dan vooral om de Ierse kerk. Helemaal buiten het Frankische rijk en ook in een relatieve zelfstandigheid van Rome ontstond daar sinds de vijfde eeuw een christelijke kerk. De naam van St Patrick is daaraan verbonden, we schreven daar eerder over. In die begintijd waren kloosters er minstens zo belangrijk als bisdommen. Ze groeiden uit tot centra van wetenschap en ook van missionaire bezieling. Bij kloosters hoort een vorm van ascese en afsterving van aardse belangen. In de Ierse traditie kreeg dit de vorm van peregrinatio pro Christo — vreemdelingschap voor Christus. Het gaat terug op Paulus die schreef: “Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij, zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zijn” (2 Korinthe 5: 6) en op de brief aan de Hebreeën: “zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde” (Hebreeën 11: 13).
Ik geloof dat we deze christenen onrecht doen als we deze peregrinatio alleen beschouwen als een vorm van ascese, vergelijkbaar met zelfkastijding of zo. De monniken die er op uit trokken, deden dat echt niet om af te zien tussen de barbaren, maar dachten er wel degelijk planmatig over na hoe ze de heidense volkeren konden bereiken met het Evangelie.
Dat geldt zeker van de abt Egbert die vanuit zijn Ierse klooster Rathmelsigi een poging deed om vanuit Ierland het christendom naar de Friezen te brengen. Men kende wel Friese kooplieden en de roeping om voor hen iets te betekenen groeide. Egbert zelf heeft tevergeefs een poging gedaan om een expeditie op te zetten; hij leed schipbreuk. Meer pogingen volgden, zoals van de adellijke bisschop Wilfried die een goed gesprek gehad met de Friese koning Aldgisl maar niet verder kwam. En van Wigbert die twee jaar missionair gewerkt heeft in Friesland maar geen vrucht zag, en van Wolfram die het bijna lukte om de Friese koning Radboud te bekeren maar die trok volgens de legende zich terug uit het doopvont omdat hij anders zijn voorouders zou missen.
Kortom: de Franken met hun macht, Rome met zijn gezag en de Ieren met hun passie — het was elk op zich onvoldoende om over te steken naar de barbaren.
Willibrord
Het bijzondere aan Willibrord is dat hij een alliantie sloot tussen deze drie drijfveren. In 690 kwam hij (in de buurt van het huidige Katwijk? Of bij de Schelde?) aan land met een groep van twaalf monniken, vanuit de abdij van Rathmelsigi. Daar had hij dertien jaar geleefd en abt Egbert meegemaakt wiens missie mislukt was maar wiens passie bleef. Kort tevoren had de Frankische hofmeier Pepijn II van Herstal een belangrijke slag geslagen en alle gebieden onder de Rijn (waaronder destijds ook Utrecht) veroverd. Dat leek mogelijkheden te bieden om de droom van zending in Friesland te realiseren en Willibrord kreeg de leiding.
Ik ken maar weinig kerken die met steun van Ghanese christenen in Nederland gaan evangeliseren.
Bij aankomst trok hij niet als zijn voorgangers er meteen op uit maar hij maakte enkele omtrekkende bewegingen. Eerst trok hij naar het hof van Pepijn om zijn steun en bescherming te vragen. Die deed dat graag, het paste prima bij zijn ambities om het rijk uit te breiden. Toch is het wel een bijzondere alliantie. Ik ken maar weinig kerken die met steun van Ghanese christenen in Nederland gaan evangeliseren. Er was ook toen wel frictie: Bonifatius vond later zijn voorganger teveel een lakei van het Frankische hof5. Maar voorlopig was het een strategische alliantie.
Pepijn schonk hem het verlaten Romeinse castellum in Utrecht als uitvalsbasis voor zijn zending onder de Friezen en voegde er later nog vele schenkingen aan toe. Het Ierse missionair team is wel vast voorzichtig begonnen met zending onder de Friezen, maar Willibrord zelf toog op aandringen van Pepijn naar Rome om daar zowel de zegen van de paus als ook een flinke tas met relieken te gaan halen. Beide kreeg hij mee, want juist in die tijd omarmde Rome het nieuwe Ierse fenomeen van full time missionarissen. De verhouding moest nog wel groeien: Willibrord maakte de reis eigenlijk alleen omdat Pepijn zo aandrong, en hij gebruikte vrijwel nooit de nieuwe naam Clemens die hij tijdens zijn tweede bezoek van de paus kreeg bij zijn bisschopswijding.
Toen kon het echte werk beginnen, zij het met horten en stoten en afhankelijk van de steeds veranderende politieke situatie. Het liefste zouden we weten: hoe deden ze dat? Wat vertelden ze de ‘heidenen’, hoe reageerden die en hoe speelden de missionarissen daar op in? We weten er maar weinig van af en moeten ons dus verlaten op indirecte gegevens.
Een eerste aanwijzing is het gegeven dat een mooie voorraad relieken van martelaren, apostelen en andere heiligen kennelijk een primaire levensbehoefte was voor het zendingswerk. In de kloosters waaruit de missionarissen kwamen draaide het om Bijbelse en wetenschappelijke teksten, om handschriften en psalmgezang. In een wereld van woeste Friezen kwam je daar niet ver mee. De wonderverhalen rondom de relieken waren belangrijker. Amuletten, bezweringen en heilige plaatsen van de onbekeerden werden gepareerd met gelijke of vergelijkbare munt. De levensbeschrijvingen van de zendelingen bestonden dan ook voor driekwart uit wonderverhalen, genezingen en tekenen.
Daar mag veel overdrijving bij zitten, maar je hoeft er niet aan te twijfelen dat betoon van kracht minstens zo veel invloed gehad heeft als mooie woorden. Dat heeft ook oude papieren: Paulus schreef de Korintiërs
“De boodschap die ik verkondigde overtuigde niet door wijsheid, maar bewees zich door de kracht van de Geest, want uw geloof moest niet op menselijke wijsheid steunen, maar op de kracht van God” (1 Korintiërs 2: 4).
En wat we in Handelingen lezen over Paulus’ verkondiging met tekenen en wonderen heeft meer overeenkomst met de verhalen over Frieslands bekering dan met een hedendaagse kerkdienst in Nederland.
Verschil tussen Paulus en Willibrord is er wel op ander vlak: Willibrord werkte onder bescherming van en in zekere zin als verlengstuk van de wereldlijke macht, terwijl Paulus geregeld juist tegenstand van de machthebbers ondervond. De tegenstelling is niet absoluut: Paulus profiteerde ook van rechtsbescherming (hij zou gelyncht zijn als de Romeinen niet ingegrepen hadden) en in wijdere zin — we komen er nog op terug — waren het Romeinse rijke en de Griekse cultuur onmisbaar voor de verspreiding van het evangelie. Maar toch: de mix van verovering en bekering waarmee het geloof hier werd gebracht blijft een duistere zaak.
Onder het Domplein vind je uiteindelijk meer van de Romeinen dan van Willibrord. De kerkjes die hij liet bouwen zijn niet of nauwelijks terug te vinden. Maar van Willibrord’s boodschap is meer overgebleven dan van de Romeinen.
Utrechtse doopgelofte
De oudste Nederlandstalige tekst (drie eeuwen ouder dan “hebban olla vogala”…) noemt de oude goden bij naam. Het betreft de Utrechtse doopgelofte, opgesteld rond 790, een eeuw na de aankomst van Willibrord. De missionarissen zelf hebben, helaas voor ons, wel heilige eiken omgehakt maar geen teksten nagelaten over het geloof dat ze aantroffen. Daarom is zo’n blik in de dagelijkse praktijk tussen de heidenen dubbel belangrijk. Hieronder de tekst van de vragen en antwoorden die bij de doop hoorden. Er staan ook Latijnse woorden tussen, hier cursief gedrukt.
1. Forsachistu diobolae?
& respondeat. ec forsacho diabolae. |
1. Verzaak je de duivel?
en hij geve ten antwoord: ik verzaak de duivel. |
2. end allum diobolgelde?
respondeat. end ec forsacho allum diobolgeldae. |
2. en alle duivelsoffers?
hij geve ten antwoord: ik verzaak alle duivelsoffers. |
3. end allum dioboles uuercum?
respondeat. end ec forsacho allum dioboles uuercum and uuordum, Thunaer ende Uoden ende Saxnote ende allum them unholdum, the hira genotas sint. |
3. en alle werken van de duivel?
hij geve ten antwoord: en ik verzaak alle werken en woorden van de duivel, Donar en Wodan en Saxnot en al de afgoden die hun gezellen zijn. |
4. gelobistu in got alamehtigan fadaer
ec gelobo in got alamehtigan fadaer |
4. geloof je in God de almachtige vader?
ik geloof in God de almachtige vader |
5. gelobistu in crist godes suno
ec gelobo in crist gotes suno. |
5. geloof je in Christus de zoon van God?
ik geloof in Christus de zoon van God. |
6. Gelobistu in halogan gast.
Ec gelobo in halogan gast. |
6. Geloof je in de Heilige Geest?
Ik geloof in de Heilige Geest. |
De doop wordt duidelijk gemarkeerd als de overgang van de duivel en zijn afgoden naar het geloof in de drie-enige God. Helemaal in lijn met wat Alcuin, de biograaf van Willibrord, kort na zijn dood schreef over een ontmoeting met de Friese koning Radboud. Nadat Willibrord een heiligdom van de god Fosite (de voorzitter) geschonden heeft door een heilige koe te slachten, roept Radboud hem ter verantwoording en dan antwoordt Willibrord volgens Alcuin:
“Het is geen God die u vereert, maar de duivel die u heeft bedrogen door de ergste dwaling, o koning, om uw ziel aan de eeuwige vlammen prijs te geven. Er is maar één God die hemel en aarde heeft gemaakt, de zee en alles wat daarin is. Wie Hem met oprecht geloof vereert, zal het eeuwige leven hebben. Als zijn dienaar getuig ik vandaag voor u, dat u zich eindelijk van de ijdelheid van de oude dwaling die uw voorouders vereerden, afkeert, en — gelovend in de ene almachtige God, en onze Heer Jezus Christus, gedoopt in de bron van het leven — al uw zonden afwast.”
In de doopgelofte krijgt dat vorm doordat de dopeling drie goden, Donar, Wodan en Saxnot, afzweert en daar tegenover de Vader, de Zoon en Heilige Geest plaatst.
Er waren natuurlijk veel meer goden, maar je ziet duidelijk dat men het drietal heeft gemodelleerd naar de heilige Drie-eenheid. Bijzonder is dat! De kerkelijke leer werd er wel wat door uit het lood getrokken (het zijn geen drie goden), maar zo is deze doopgelofte een markant voorbeeld van zowel aanpassing bij als radicale breuk met de oude goden.
In het handschrift waarin de doopgelofte staat, volgt meteen daarna een lijst met bijgelovige en heidense gebruiken waar de Friezen en Saksen mee moesten breken. Zo te zien is alleen de inhoudsopgave over gebleven, maar het is een van de weinige oorspronkelijke teksten die ons een indruk geven van wat er bij de oude religie hoorde: verboden begrafenisrituelen, boomheiligdommen die ze nimida’s noemen, voorspellingen uit mest van vogels, paarden of runderen en niezen, een vuur van geraspt hout dat nodfyr heet en zo verder.
Van de duivel naar de doop
De formulering over het verzaken van de duivel, van al zijn werken en verleidingen was vanouds al onderdeel van de doop. Het heet ook wel ‘klein exorcisme’ en er zijn vele versies van te vinden. De invoeging van Wodan, Donar en Saxnot is een actuele toepassing van die tijd, maar er was altijd het besef dat we zonder de doop in de macht van de duivel zijn. Een uitvoerige katholieke versie daarvan troffen we in deze liturgie (pdf). In het Anglicaanse Book of Common Prayer wordt (vertaald) gevraagd: “Verzaakt u in naam van dit kind de duivel en al zijn werken, de ijdele begeerten van de wereld, en de begeerten van het vlees, zodat u zich door hen niet laat leiden?”.
In de formulieren van de PKN voor de doop (Dienstboek — een proeve) komt een apart onderdeel voor “Afwending en toewending” waarbij gevraagd wordt “Wilt u zich afwenden van alle kwaad, van alles wat Gods goede wil weerstaat? En wilt u zich toewenden naar Christus en naar zijn Rijk dat komt?”, soms ook uitgewerkt met de vraag “Wilt u zich verzetten tegen alle machten die over ons willen heersen”. Je zou zeggen: dat is een minder geladen versie van de oude kerkelijke vragen.
Maar wat komen we hiervan tegen in het klassieke gereformeerde doopformulier? Daar zijn de betreffende vragen helemaal verdwenen en in plaats daarvan kwam een uitvoerige didactische uitleggen over de leer van de heilige Doop die in drie stukken begrepen is. Een laatste herinnering aan wat vroeger de inzet was, is nog te vinden in het dankgebed, waarin het gebed voor komt dat de dopelingen bij het opgroeien “vromelijk tegen de zonde, den duivel en zijn ganse rijk strijden en overwinnen mogen”. Deze gereformeerde ‘versobering’ heeft alles te maken met het feit dat Calvijn een jurist was, iemand die meer dacht in termen van schuld, betaling voor de schuld en vergeving dan in termen van machten en krachten — hoewel de herinnering daaraan blijkens het dankgebed niet helemaal verdwenen is. Ik begrijp overigens wel iets van de versobering: het was ook een reactie op de magische rituelen die in die tijd sterker naar voren kwamen dan de leer en de inhoud. Het is met de duivel altijd balanceren: je kunt hem te veel eer geven door achter elke holle boom een duivel of boze geest te zien. Je kunt hem ook te veel ruimte laten door zijn macht helemaal te negeren.
Maar voor ons onderwerp is het wel een belangrijke kwestie: wanneer je een geadopteerd kind bent, komt ooit de vraag “waarom moest ik afgestaan worden”. Voor de oude kerk en voor Willibrord was dat glashelder: omdat je anders in de macht van de duivel blijft. Paulus beschreef een en ander als “Hij heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons overgebracht naar het rijk van zijn geliefde Zoon, die ons de verlossing heeft gebracht, de vergeving van onze zonden.” (Kolossenzen 1: 13v). Petrus waarschuwt: “Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Wederstaat hem, vast in het geloof” (1 Petrus 5:8v). En Jacobus geeft deze vermaning: “Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden” (Jacobus 4:7).
Zijpad: Utrechts Psalter
In de Domkerk was — mei 2016 —
veel aandacht voor het Utrechts Psalter, een uniek Psalmboek uit 830 dat eind 2015 op de UNESCO-lijst van documentair erfgoed is geplaatst.
Het betreft een rijk geïllustreerde Latijnse editie die in Reims is gemaakt aan het hof van Karel de Grote, zo te zien als geschenk en opdracht voor de pas geboren Karel die later (en misschien toen al) De Kale was. Met Utrecht heeft het overigens weinig te maken: ’t is dat een Engelse graaf het manuscript leende van een vriend en het nooit teruggaf omdat hij in 1642 naar Nederland vluchtte…
De tekeningen lijken op strips: het is niet één plaat die de centrale gedachte uitbeeldt, maar tal van plaatjes bij de verschillende onderdelen van de Psalm en toch met een centraal thema. De stijl is uniek: veel levendiger dan de iconische afbeeldingen uit eerder tijd. We lichten er willekeurig één uit en wel de tekening bij Psalm 9.
(of bekijk de digitale versie die werkelijk schitterend in elkaar steekt)
Links staat de psalmist op de poorten van Sion te juichen (vs 15) met daarnaast de bloedvergieters (vs 13). Rechts daarnaast is een engel bezig vs 18 te vervullen: “Laten de goddelozen weggaan naar het dodenrijk, alle volken die God zijn vergeten”. Links boven de wrekende engel zie je een jonge soldaat met schild en speer die vs 2 uitbeeldt: “Ik wil u loven, HEER, met heel mijn hart, vertellen van uw wonderdaden”. En dat doet hij door zich uit te strekken naar Christus, die hier de rechter der aarde is (vgl. de weegschaal).
Deze Christus-figuur in een ovale omlijsting met zes engelen is in veel van de Psalmen te zien. Zoals Augustinus schreef dat hij iedere Psalm verstond als gezongen door Christus.
Intussen is dit hele Psalmboek voor de kleine Kale natuurlijk ook een belangrijke instructie waar het voor een koning op aan komt: op recht en gerechtigheid van een vrome vorst. Of hij dat altijd in de praktijk gebracht heeft, dat is weer een andere vraag…
Wie de Oude Berijming van de Psalmen kent, herinnert zich hoe “‘t orgel overal” daar is binnen gesmokkeld in Psalm 150 die in de oorspronkelijke editie meer aan big band doet denken.
Dat orgel heeft oude papieren, zo is te zien op de tekening bij Psalm 150. Vier man staan te pompen aan grote balgen, op aanwijzing van twee man die het orgel bespelen.
En tenslotte: ook toen al werd een goed Psalmboek afgesloten met “Enige gezangen”…
De Heliand
Er is nog een geschreven bron waaruit we kunnen opmaken hoe het evangelie landde in de Germaanse wereld. Het is een uitvoerige dichterlijke hervertelling van de evangeliën in Germaans gewaad. Je komt er hertogen in tegen, dappere helden en de grootste held is Christus. Je herkent hem in die oude Deense afbeelding die we op het Domplein aantroffen: zelfs als de gekruisigde is hij een held… Het dichtwerk heet de Heliand, en werd vertaald door Jaap van Vredendaal. Op zijn website schrijft hij:
De Heliand (‘Heiland’), een van de vroegste meesterwerken uit de Oudgermaanse literatuur, werd rond het jaar 830 geschreven, toen de kerstening van de Saksen nog in volle gang was. Het werk getuigt op unieke wijze van de inculturatie van het christendom in onze landen. De opdrachtgever was vermoedelijk Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote, de onbekende dichter wellicht een monnik uit een van de missiekloosters in Duitsland. De dichter van de Heliand, die zijn verhaal op de vier evangeliën baseert, plaatst het leven van Jezus in een eigentijdse, Germaanse context. Hij schetst Christus als een adellijke heer die met zijn vazallen van burcht naar burcht trekt. Landschap en klimaat zijn West-Europees. De Heliand is geschreven in allitererende verzen — de traditionele vorm van het Germaanse heldendicht.
Ik waarschuw vast: de tekst is wel wat wijdlopig, maar blijft interessant. Daarom citeer ik graag een paar gedeelten, om te proeven. Eerst over Jezus’ geboorte.
“Toen richtte de rijksheer vanuit Romeburg, Octavianus, aan alle volkeren een ban en boodschap, breed verspreid, door de keizer verkondigd aan de koningen in zijn rijk: inheemse vorsten, hertogen die overal in wijde gewesten het bewind voerden” — enigszins naar de wereld van het hof die de auteur kende.
Even verder klinkt het dan: “Hoor nu de blijde mare: door het schitterende lot en de beschikking van God kreeg Maria haar kind onderweg: geboren in Bethlehem werd de beste der zonen, de krachtigste der koningen. Hij kwam met macht, de vermaarde zag het licht op wie sinds mensenheugenis voortekenen hadden geduid en vele beelden in de wereld hadden gewezen. Bewaarheid werd nu alles waarvan ooit was gesproken, voorspeld door wijzen. In ootmoed kwam hij naar dit aardrijk hier, wilde ons opzoeken op eigen kracht, de mensen tot hulp. Zijn moeder nam hem in haar handen, wikkelde hem in een gewaad, omwond hem daarna met schitterende sieraden — de schoonste der vrouwen — en legde liefdevol het luttele jongetje, het kind in een kribbe. Toch had hij de kracht van God, de heer der mensen”.
Zeker, de Bijbelse tegenstelling tussen een kribbe en goddelijke afkomst zit er nog in, maar er is wel heel veel schitter en sieraad aan toegevoegd. Zou de schrijver gedacht hebben dat je het verhaal anders werkelijk niet kon verkopen? Of zou hij onbewust het verhaal door zijn Germaanse bril gelezen hebben? Vredendaal zegt erover: “De Heliand is als een middeleeuws schilderij, waarin een Bijbels tafereel, zoals de geboorte van Christus of de kruisiging, wordt afgebeeld tegen de achtergrond van een middeleeuwse stad”.
Hoe dit nu te waarderen? Je zou natuurlijk kunnen zeggen: hier wordt het evangelie verdraaid. Het wordt aangepast aan de smaak van de Saksen en daarmee verliest het zijn kracht. Heldendom in plaats van de lijdende Christus! Een andere benadering is die van Vreekamp: “Christus laat zich overleveren aan de heidenen. Hij slaat op het gegeven ogenblik een Saksische mantel om. Het lied van de Heiland wordt gezongen op oude refreinen, zodat Christus gaat leven in de harten van Noordse mensen”6.
Eigenlijk denk ik dat we vooral vanwege de afstand in tijd zo scherp zien welke contextuele kleur de auteur van de Heliand aan het evangelie gaf, maar dat dit in wezen altijd gebeurt. De boodschap van het bekende lied “Mijn Jezus, ik hou van U, ik noem U mijn Vriend” is ook maar een deel van het hele verhaal. We hebben een brave, een revolutionaire, een spirituele en weet ik wat voor Jezus-versies gehad. Het is in zekere zin onvermijdelijk en het gebeurt lang niet altijd bewust. Niet dat al die versies daarmee kritiekloos kunnen worden geaccepteerd. Er is één kritische stem bij alle eigentijdse versies van het evangelie: Hij werd gekruisigd. Daar moet ik altijd aan denken bij die mooie armbandjes met de letters WWJD (what would Jesus do?) erop. He would be crucified — gaat er dan door me heen en daarom past onze Verlosser nergens gladjes bij. Dat blijft ook in de Heliand overeind, trouwens. Hij wordt wel degelijk gekruisigd en zegt dan
“Vader almachtig, waarom verliet u mij, lieve heer, heilige hemelkoning, en bleef uw hulp uit, was ik van uw steun verstoken? Ik sta tussen vijanden, vreselijk gefolterd”.
Dat is een raadsel, het is een aanstoot of een dwaasheid en het is tegelijk het binnenste geheim van het geloof. De kritische vraag aan de kerk is bij voortduur niet zozeer of je misschien te contextueel wordt, maar of je tegelijk wel blijft horen dat Christus die gekruisigd werd haaks op je context staat. En zo lag het al vanaf het begin, zo horen we straks in Filippi (pagina volgt later).