De oude goden

hiëroglyphenWat onze voorouders in de prehistorie geloofden, daar zullen we moeilijk achter komen. Dat is al gegeven met het woord “prehistorie”, want dat betekent uiteraard de tijd voordat er geschreven teksten bestaan die wij begrijpen. Dat laatste moet erbij: in Egypte bijvoorbeeld werd de prehistorie ineens een stuk ingekort toen in 1822 de hiëroglyfen begrepen werden. Een hele rij Farao’s met hun piramides verhuisden in één klap van prehistorie naar geschiedenis…

Wereldwijd duurde de prehistorie tot zo’n 3300 vC, maar over onze lage landen schreef Julius Caesar rond 50 vC als eerste en dan nog alleen om te beschrijven hoe dapper de Belgen wel waren dat ze constant tegen de Germanen vochten die aan de andere kant van de Rijn woonden.

Kortom: van religie in de oertijd weten we erg weinig.

Edda

Wel zijn de oude goden uiteraard bekend gebleven in de namen van de dagen van de week. Thingsus, Wodan, Donar en Freia leven zo nog een beetje voort in de Germaanse talen. En dat is best bijzonder. De oude Grieken gebruikten de namen van hemellichamen en daarmee die van hun goden. Maar moderne Grieken, na de komst van het christendom, spreken van de dag van de Heer en daarna van tweede tot en met vijfde dag, gevolgd door voorbereiding en sabbat. Wij onthielden echter de namen van de oude goden.

Snorri-EddaWat we over hen weten gaat voornamelijk terug op geschriften uit IJsland in de dertiende eeuw: de Proza-Edda en de Poëtische Edda. De verhalen zijn overigens veel ouder en werden vooral opgeschreven vanwege de opkomende kerstening. Je moet dus bedenken dat deze oudste versie van de Germaanse godenverhalen is opgeschreven door mensen die het christelijke verhaal al kenden. Jan de Vries was de eerste die de Edda vertaalde, bij Uitgeverij Elsevier in 1938. Een mooie gedragen vertaling die moeilijk leest  —  de Statenvertaling van de Germanen zeg maar. De editie die ik gebruik is de twaalfde druk uit 2012, een soort HSV waarin een wijf een vrouw werd en zo meer, maar dan wel bij Uitgeverij Ankh Hermes want zo vergaat het oude goden… Er is ook een soort ‘Edda in Gewone Taal’ van de hand van Marcel Otten uit 1994 die recht voor z’n raap vertaalt en geen ondeugende passages overslaat. Soms kun je je lachen niet houden en vraagt je je af of de mensen dit nu echt geloofden dan wel dat er de spot in weerklinkt van schrijvers die al afstand genomen hebben van de oude goden.

Wat wel overduidelijk wordt is het wereldbeeld dat onze Germaanse voorouders hadden: wij mensen wonen in Midgaard en daarboven en daaronder spelen machten en krachten waar je geen grip op hebt. De reuzen als oudste wezens en daaruit voortgekomen de goden in soorten die soms ruzie hebben en dan weer vrede sluiten, de dwergen en monsters en wezens zonder tal. Ze zijn te typeren als de oerkrachten van de natuur en de vruchtbaarheid, en bovenal het Lot waar zelfs de oppergod Odin (Wodan) aan onderworpen is.

Wat van dit al zullen Willibrord en Bonifatius nu aangetroffen hebben in ons land? We beginnen met een sage en zoeken daarna historische bronnen.

Passie, bedreiging en eindeloos geduld

Op de weg van Apeldoorn naar Hoog Soeren moet je vlak na het bordje “Hoog Soeren” maar eens stoppen en rechtsaf slaan. Dan zie je meteen ook daar de prehistorische grafheuvels liggen. Waarschijnlijk was hier wel al heel lang geleden menselijke bewoning, hoog boven het omliggende gebied.

Het is wel aardig om zo hoog te wonen, maar waar haal je water vandaan? Natuurlijk vang je de regen op, maar dat is lang niet altijd genoeg en het eigenlijke grondwater lag en ligt tientallen meters onder het maaiveld. Het geheim van Hoog Soeren, waardoor bewoning mogelijk was, ligt honderd meter naar het zuiden. Als je door het dorp heen rijdt richting Assel, dan moet je meteen na het wildrooster het paadje naar rechts nemen. De weg daar heet Pomphulweg  —  naar de pompheuvel, oorspronkelijk Springendel: het water komt er uit een bron. En zowaar, daar vind je het meertje waar je in oude tijden het water kon halen. Koningin Sophie had er een eigen bankje, waaraan een wat simpeler variant nog herinnert.

Springendel: waar water te vinden is in Hoog Soeren

Springendel: waar water te vinden is in Hoog Soeren

De gemeente Apeldoorn verklaart dit wonderlijke ven door een schijngrondwaterspiegel, veroorzaakt door de aanwezigheid van een ondoorlatende laag van leem waarop het regenwater blijft staan. En dat is natuurlijk ook zo, maar als je er geweest bent begrijp je waarom mensen er meer achter zochten ;-)

GerdaIn 1906 schreef Gust Van de Wal Perné een sage1 over de geschiedenis van deze bron, waar de winterreus Hymer, zijn dochter Gerda en Froh de jonge lente-zonnegod aan te pas komen. Vreekamp merkt op2 dat het een navertelling is van het gedicht Skírnismál uit de Edda en wel een heel zoetelijke navertelling. In de oorspronkelijke versie lees je over passie, bedreiging en eindeloos geduld en zoals de auteur van Wikipedia zegt: “Als men Gerd als verpersoonlijking van het akkerland beschouwt, dan lijkt het geheel op een evocatie van de terugkerende lente in deze god van de vruchtbaarheid”. In elk geval zijn we op deze manier, vlak bij huis, behoorlijk diep in ons oude heidendom terecht gekomen. Mensen die leefden van de natuur en die hun angsten en zorgen vertaalden in goden.

Oerijssel

De vraag is natuurlijk of zulke verhalen, beschreven in “Veluwsche sagen”, echte herinneringen aan de oude goden bevatten of dat ze uit de romantische geest van de auteur voortspruiten. Van de Wall Perné schrijft in elk geval dat hij de verhalen nog kende uit zijn jeugd of hij hoorde ze van zijn oude Soerense buurman Gaart Huugen. “Hij zag het als zijn taak om, in de steeds moderner wordende samenleving van rond 1900, deze oude streeklegenden te laten herleven: “Ons land, vooral het oostelijk gedeelte met zijn uitgestrekte bosschen en onafzienbare heidevelden, is nog vol oude volkspoëzie; maar zij slaapt. Laten we hopen, niet voor eeuwig…” (Folder Coda).

Tja, een bewijs dat de oude goden nog in de volksverhalen speelden is dit natuurlijk niet, al moet je niet uitvlakken hoeveel eeuwen oerverhalen mondeling overgeleverd kunnen worden. Wij gaan straks verder met iets meer historische bronnen, maar voor geïnteresseerden wil ik van harte aanbevelen de tweedelige documentaire-serie over volksgeloof in de streekcultuur van Overijssel die Geert Jan Lassche maakte onder de titel Oerijssel, met Margje Fikse en met een prominente rol voor ds. Henk Vreekamp.

In Oerijssel verlaat Margje Fikse de stad en keert terug naar de streek van haar jeugd, het platteland langs de IJssel. Ze onderzoekt haar roots en wil weten wat de bevolking ten diepste gelooft, naast dat wat ze in de kerk horen. Ze stelt ongemakkelijke vragen over de tijd voor de kerstening, toen de Saksen een natuurgeloof hadden. In hoeverre zijn die oude gebruiken nu nog zichtbaar? En hoe hebben de talloze eeuwen voor de kerstening ons huidige geloof in dat wat we niet zien, beïnvloed? Margje duikt in de wereld van spoken, Germaanse goden, paasvuren en wonderbomen. Oerijssel is een creatieve verkenning van de geloofsbeleving op het platteland voor en na de kerstening.

Zijpad: Runen op het Domplein

Op het Domplein in Utrecht, waar Willibrord zijn zendingspost vestigde, staat sinds 1936 een wonderlijke herinnering aan de oude goden (tip van ds Henk Vreekamp). Tussen de ingang van de kerk en de ingang van de universiteit staat een monumentale steen: een kopie op ware grootte van de Jelling steen uit het jaar 965.

Runensteen

Runensteen

Deze steen werd opgezet door de vikingenkoning Harald Blauwtand (hij werd de naamgever van je Bluetooth verbinding!).  Hij is vooral bekend vanwege zijn bekering tot het christendom. De steen in Jelling staat bij het graf van zijn ouders en kent drie zijden. Op de voorzijde staat in runentekens de tekst: “Koning Harald heeft opdracht gegeven dit monument te maken ter herinnering aan Gorm zijn vader en Thyre zijn moeder, de Harald die heel Denemarken en Noorwegen voor zich gewonnen heeft en van de Denen christenen maakte.” Op de tweede zijde staat zo te zien de strijd tussen een groot dier (een leeuw, Christus?) en de slang.

Christusfiguur

Christusfiguur

De derde zijde toont het beeld van Christus aan het kruis. Je kunt dus zeggen: het is het beeld van de gekruisigde. Maar dan wel als de Overwinnaar en niet in eerste instantie als de lijdende Christus. Opnieuw, net als in  de doopgelofte, een prachtig voorbeeld van wat wij inculturalisatie zouden noemen. Het is de orthodoxe boodschap van Christus en zijn kruisdood, vol van symbolische verwijzingen naar de Drie-eenheid, maar dan in de enige taal die de Vikingen kenden: de taal van de overwinning. En met de runentekens die voor de oude goden heilig waren.

Zijpad: Als goden herleven

Het is prachtig dat die runensteen op het Domplein staat. Rond het jaar 700 heeft Willibrord een vruchteloze poging gedaan om de Denen te bekeren; de steen herinnert eraan dat het anderhalve eeuw later wel gelukt is.

Tekst en vertaling

Geschonken door Deensche vrienden van Nederland, 1936

Maar er gaat ook iets kriebelen: 1936 dat is vlak voor de Tweede Wereldoorlog en het is ook de tijd waarin de bruine interesse voor de Germanen en hun goden steeds groter werd. De Duitse nationaalsocialisten namen zich sinds 1933 voor om de wereldgeschiedenis te herschrijven. Steeds meer gingen ze de Germanen zien als de zuivere Ariërs die de Christelijke invloeden uit het gebied van de Middellandse Zee ver van zich hielden. Widukind werd een held die door zijn geveinsde bekering wist te voorkomen dat duizenden Germaanse maagden aan Joden, Grieken, Italianen en Moren zouden worden gekoppeld. Hitler was de grootste fan van de negentiende-eeuwse Wagner en zijn “Ring des Nibelungen” over de oude goden. De runentekens (met dubbele bliksemschicht van de SS, Sig-rune, voorop) kregen een lugubere betekenis en zo voort.

Dus je vraagt je af: hoe zou de Runensteen gevallen zijn, drie jaar nadat op hetzelfde Domplein de NSB was opgericht? In de kranten uit die tijd lees ik niet anders dan onschuldige plaatjes van de steen die een geschenk was aan de Universiteit bij gelegenheid van het 300-jarig jubileum. We nemen het iets breder: de interesse voor Germaanse geschiedenis hing in de lucht in die periode en dat had aanvankelijk nog geen nationaal-socialistische betekenis, maar bleek zich daar later wel prima voor te lenen. Denk aan de eerder genoemde germanist Jan de Vries, die in 1938 zijn vertaling van de Edda publiceerde. In een masterscriptie van Dirk-Jan Schmidt3 is te lezen hoe deze eminente en invloedrijke hoogleraar met sympathie voor het nationaal-socialisme zich gaandeweg liet meeslepen in de richting van het hergebruik van de Germaanse cultuur voor een nazistische mythologie. Hij geeft er soms blijk van, te weten dat het idee van een zuiver Germaans ras een fictie is, maar kan even later toch weer over het zuivere ras en de “mystieke waarden” van bloed, eer en kracht schrijven. Huiveringwekkend hoe dichtbij de oude goden dan nog blijken te zijn…

De theoloog A.A. van Ruler verwoordde deze huivering in 1970 als volgt:

“Het heil is van buitenaf, uit Palestina, tot ons gekomen. Daar zit zelfs een zekere ergernis in. Wij, Germanen, hebben de waarheid niet in onszelf! Datzelfde moet van alle volkeren gezegd worden. De waarheid is aan Israël geschonken en in zijn Messias verwerkelijkt. Het Oude en het Nieuwe Testament verhalen daarvan. De zendelingen hebben de Bijbel tot ons en alle volkeren gebracht. Wij hebben onze eigen goden afgezworen en zijn overgegaan tot de belijdenis van de ene Naam. Dat is de bekering. En alle bekering betekent breuk, breuk met ons diepste zelfbesef. Deze breuk van de bekering heeft zich in de geschiedenis voltrokken, voor ons Germanen bij Clovis, ongeveer 500 na Christus. Dat is een wond in onze ziel, waar we nog steeds niet helemaal van zijn genezen. Het nationaal-socialisme wilde deze bekering ongedaan maken. Het moderne westen wil er overheen leven. Maar de Bijbel blijft ons eraan herinneren4.

Een belangrijke zin in deze passage is wel “Datzelfde moet van alle volkeren gezegd worden”. Gedachten en ficties over de eigen afkomst uit een zuivere stam en cultuur, inclusief de eigen goden, zijn van alle tijden en alle plaatsen. Het is niet zozeer typisch Germaans als wel typisch menselijk. En, inderdaad, het evangelie van Jezus Christus die van elders gekomen is, breekt daarop in en staat er haaks op. Voor alle volken, zelfs voor het Joodse  —  want de Verlosser komt uit Palestina maar meer nog van Boven. Zijn evangelie is blijde boodschap, eerst voor de Jood maar ook voor de Griek. Het is ook een hemelse inbreuk, eerst voor de Jood maar ook voor de Griek.

Leave a Reply