Over persoonlijke en gemeentelijke vernieuwing
Willem Smouter, Apeldoorn.
in Bulletin voor Charismatische Theologie, nr 61 (1-2008)
Ik begin deze bespiegelingen met een bekentenis. Twee jaar geleden las ik het boek “Vrij gereformeerd” van dr. Jan Veenhof. Het is een forse bundeling artikelen van zijn hand over twee onderwerpen: theologische beschouwingen rondom de Vrijmaking van 1944 en artikelen over de Geest en de charismatische beweging. Dat eerste hoort tot mijn geschiedenis al heb ik er niet zo heel veel mee. Met dat tweede onderwerp heb ik intussen heel veel, maar het is destijds totaal aan me voorbij gegaan. Ik studeerde eind jaren ’70 aan de Vrije Universiteit en kende prof. Veenhof, met zijn vriendelijk glimlach het zonnetje in huis, maar ik beken dat het totaal aan me voorbij gegaan is dat hij toen al zo met de charismatische beweging bezig was. En dat geldt ook van heel de CWN. Ik vind het echt jammer dat ik dat gemist heb. Waarom was dat zo? Aan de ene kant was dat in mijn oren destijds een te vrijzinnige club. En aan de andere kant stond het charismatische toen veel te ver van me af. De kerkelijke muurtjes stonden toen nog veel meer overeind dan nu. Ik heb de indruk dat dit niet alleen mijn persoonlijke ontwikkeling is maar dat het ook voor de kerken als geheel geldt, minstens in mijn hoekje daarvan; ik ben Nederlands Gereformeerd predikant in Apeldoorn.
Ik ben heel blij met wat ik sinds die tijd méér geleerd heb van en over de heilige Geest – en waarvan ik een deel destijds al van Veenhof had kunnen leren. Toch wil ik mijn ontwikkeling niet beschrijven als “mijn weg naar het licht” alsof het toen alleen dode orthodoxie was en nu ineens levend geloof. Je zou kunnen zeggen: ik ben tot geloof gekomen op Goede Vrijdag, predikant geworden op Pasen en pastor geworden met Pinksteren. En opnieuw geldt: het is een ontwikkeling die ik om me heen veel gezien heb.
Geraakt en overtuigd
Terwijl ik gelovig opgevoed ben, werd het voor mij bewust geloof in de loop van de middelbare school. Wat mij toen overtuigd heeft – ik moet het van iemand geleerd hebben – is de gedachte dat alle godsdiensten iets hebben over hoe het weer goed kan komen tussen God en ons, maar dat dit eigenlijk overal een vorm is van omhoog klimmen naar God, terwijl alleen de God van de Bijbel ervoor gekozen heeft om naar ons af te dalen, tot aan het kruis. Dat heeft mij enorm geraakt en ook overtuigd.
De eerste jaren dat ik predikant was – nu 25 jaar geleden – was ik veel in de weer met de opstanding van Christus. Het was de tijd dat het in de mode raakte om daar wat omheen te praten (“de opstanding maakt ons opstandig en de opwekking maakt ons opgewekt”) en ik preekte daar tegenover graag over de betrouwbare getuigen van de opstanding. Het was echt een tijd van de antithese; mensen waren bijvoorbeeld ook druk met creationisme, al vond ik dat minder overtuigend en ook minder geschikt om er je geloof op te bouwen. Ik denk nog steeds met dankbaarheid aan die tijd terug, al verbaas ik me ook wel over de stelligheid waarmee ik over allerlei onderwerpen in kerk en samenleving een mening had…
Eindelijk oog gekregen
Het was eind jaren ’90 dat ik als predikant meer onder de indruk kwam van de problemen die mensen met zich mee droegen. Mensen met depressies, met verslaving, met een geschiedenis van misbruik en ook met psychiatrische stoornissen. Toen dacht ik natuurlijk dat het door een andere gemeente of andere omstandigheden kwam, achteraf begrijp ik ook wel dat die problemen er altijd al waren en dat ik er eindelijk een beetje oog voor kreeg. Het is in de confrontatie met die problemen, vaak zo hardnekkig en op het oog onoplosbaar, dat mijn hart geopend werd voor het belang van de ervaring van het geloof; voor zeg maar de subjectieve kant van het geloof. En als het over de ervaring van het geloof gaat, dan gaat het meteen ook over de ervaring van twijfel, en aanvechting en opstandigheid. Want je kunt niet ruimte maken voor de ervaring van het geloof zonder ook de werkelijkheid van de ongestalte, de aanvechting, een plek te geven. Het is deze confrontatie met moeite en verdriet in de gemeente, plus de echo daarvan in mijn eigen omgang daarmee, die de bedding gevormd heeft waarin ik kon gaan open staan voor de werking van Gods heilige Geest.
Stevige scepsis
Wacht eens, dit wordt toch niet weer zo’n verhaal waarin het lijkt of de heilige Geest pas een recente ontdekking is? Nee, dat wordt het niet. We hebben altijd geloofd in de Geest en de gereformeerde belijdenis spreekt er uitvoerig over en Calvijn heette niet voor niets theoloog van de heilige Geest. En heus, dat was niet leerstellig of zo, maar dat was warm en echt. Het punt is veeleer dat er een stevige scepsis bestond tegen het gelovige gevoel. Je moet de nadruk niet op de mens leggen maar op God. Zodra de mens zich gelovig gaat voelen is dat bedrieglijk want misschien is het wel suggestie. En zodra de mens met allerlei twijfel loopt is dat ook verkeerd, want dat leidt af van de zekerheid van Gods beloften. Zoiets.
Naar mijn idee was dit aan de ene kant uitloper van de naoorlogse tijd die sowieso weinig op had met gevoel en meer met aanpakken. En aan de andere kant was het in mijn kringen ook reactie op het subjectivistische denken van de zware bevindelijkheid. Wij ervoeren het zo dat men in bevindelijke kring de heilige Geest tevoorschijn haalde als het beginsel der onzekerheid. Wij meenden in de bevindelijkheid dingen te horen als “natuurlijk is Christus wel voor onze zonden gestorven; maar voordat je dat omarmt moet je toch wel eerst zeker weten of de Geest dat bij jou wel heeft toegepast”. Wij kenden heel wat lieve kinderen van God die daaronder gebukt gingen en daar waren we vuurbang van. En onze reactie daarop was om te beklemtonen dat de Geest altijd naar Christus wijst en niet naar zichzelf en niet naar de gelovige mens. Richt je oog op de belovende God en niet op de mens met zijn gebrekkige ervaring want daar kun je niet op bouwen.
De Geest in de gebrokenheid
Het is niet mijn bedoeling om dit nu helemaal te analyseren en na te gaan of we geen karikatuur hadden gemaakt van de bevindelijkheid en zo meer. Ik beschrijf alleen het klimaat waarbinnen de nadruk vooral ligt op Christus het enige fundament en minder op de Geest en wat er op dat fundament gebouwd wordt. Let wel: ik geloof nog altijd dat het fundament van het geloof gelegen is in het volbrachte werk van Jezus Christus. Alleen heb ik persoonlijk op een gegeven moment moeten leren dat je niet alleen hebt te spreken over het volbrachte werk van Christus maar ook over de manier waarop de heilige Geest in alle gebrokenheid en narigheid van ons leven dit werk toepast, uitwerkt en beschermt. Je zou kunnen zeggen dat ik toen pas van predikant pastor werd – al is dat niet op één moment en zeker niet in één keer voltooid. Dat had ik natuurlijk ook wel op een andere manier kunnen leren, maar voor mij gebeurde dat door de confrontatie met de psychische nood van mijn gemeenteleden.
Wat leerde ik daar dan van? Nou, allereerst dat je met lege handen staat. Je weet niet wat je doen moet om gebroken mensen te genezen. Je hebt geen antwoord op een peilloze depressie en je kunt een verslaving niet verbreken. Je staat echt met lege handen, ook al ben je beiden – pastor en pastorant – gekocht en betaald door het bloed van het Lam. Die erkenning blijft overeind, ook bij de mooie dingen die verder te melden vallen.
Ten tweede leerde ik in confrontatie met de nood van mensen meer over de kracht van het gebed. Ook al sta je met lege handen, juist als je zo duidelijk met lege handen staat, dan is het zó waardevol om de dingen biddend voor God te brengen. Wel te verstaan: dat is altijd waardevol, ook als er niet zo’n duidelijke oplossing kwam. Maar ik herinner me ook een aantal zo evidente verhoringen dat ik er nog altijd stil van word. Een seksuele obsessie die weggenomen werd. Een diepe verslaving die werd overwonnen. Een kankergezwel dat verdween. Inclusief de verhalen die je daar dan over leest, van een arts die vol verbazing zegt dat er iets onmogelijks is gebeurd en zo meer.
Gedeeltelijk en toch reëel
Het derde dat ik leerde in confrontatie met de nood van mijn gemeenteleden was om naast de volkomen verlossing van al onze zonden door Christus ook dankbaar oog te krijgen voor de gedeeltelijke en toch zo reële werking van de Geest in onze menselijke problemen. Genade geneest, inderdaad. Ik heb dat spectaculair zien gebeuren maar natuurlijk veel vaker gedeeltelijk en aanvechtbaar en met behoud van tranen. Toch is dat ook echt, zo echt dat het ons helpt om het spoor van Gods weg met ons vast te houden. Toen ik daar later over nadacht, vond ik dat het mooiste weergegeven in de woorden van Paulus in 2 Korintiërs 1: 21v: “Het is God die u en ons Christus als fundament geeft, die ons allen heeft gezalfd, heeft gewaarmerkt als zijn eigendom en ons als voorschot de Geest gegeven heeft.” Daar staat heel veel dat ik zou willen uitwerken, maar ik licht er nu twee dingen uit: God geeft ons Christus als fundament en hij heeft ons als voorschot de Geest gegeven. Je kunt dat niet door elkaar husselen: je kunt je geloof niet bouwen op de ervaringen van de Geest en Christus is geen voorschot maar volkomenheid. Maar je hebt het wel allebei nodig. Het woord ‘voorschot’, arraboon, is een economische term die duidt op een vooruitbetaling op een later te ontvangen bedrag. Het is niet genoeg, niet genoeg om van te leven. Maar het is wel een garantie, een onderpand van de grote betaling die later volgt. Mag ik het zo zeggen: door de Geest krijgen we een voorproefje van de totale verlossing die nog wacht. Wanneer je vanuit dat geloof kijkt naar gebedsverhoring – niet alleen de grote maar ook de kleine verhoring van gebeden – dan wordt het zó waardevol: iedere ervaring van Gods nabijheid is voorproef op de tijd dat hij zal zijn alles in allen. Iedere genezing, ook als die gedeeltelijk en tijdelijk is, is voorsmaak van de verlossing van ons lichaam waarop we wachten.
Drievoudig zuchten
Overigens heeft ook het verdriet en het gemis daar een plaats bij. Je kunt niet geloofwaardig over het genezende werk van Gods Geest spreken zonder dat ook de pijn daarbij benoemd wordt. Het drievoudige zuchten van Romeinen 8: de schepping zucht, wij die als voorschot de Geest ontvangen hebben, zuchten en de Geest zelf pleit met woordloze zuchten voor ons.
Naast de drie leerpunten die ik boven noem, waren er ook twee aspecten aan het pastorale werk die ik in die periode geleerd heb. Ten eerste het luisteren. Er is natuurlijk geen pastoraat mogelijk zonder luisteren, serieus nemen en verstaan wat het verdriet van pastorant is. Ook charismatisch pastoraat zal van de eerste tot en met de laatste plaats een kwestie van luisteren moeten zijn. Luisteren naar God zal geen vervanging zijn van het luisteren naar je medemens, maar een verdieping ervan. Met beiden was ik niet onbekend, maar ik leer het steeds opnieuw en ook met vallen en opstaan in de ontmoeting en het pastoraat.
Het tweede aspect dat ik leerde, was het gemeenschappelijk gebed, de gemeenschap in het gebed. Dat is echt iets wat ik heb moeten leren en nog steeds moet leren, want ik ben van nature solist. Als solist ben ik geneigd tot één-op-één pastoraat waarin ik me helemaal geef en steeds meer lasten op mijn schouders meedraag. Maar in de tijd die ik nu beschrijf, leerde ik de waarde van gemeenschappelijk gebed kennen. Bijvoorbeeld dat ik de leden van mijn kerkenraad vroeg om te bidden op het uur dat ik een bepaald gesprek moest voeren. Dat had ik zo niet geleerd vroeger, maar in een situatie van grote occulte druk heb ik de waarde ervan ervaren. En ook heb ik in charismatische setting de waarde geleerd van het driegesprek: dat je met z’n tweeën, een man en een vrouw, iemand ontvangt en samen met hem of haar bidt. Dat is uiteindelijk een behoorlijke verrijking geworden van mijn traditionele één-op-één pastoraat.
Venijnige artikelen
Maar eerst gebeurde er iets waar ik me nu eigenlijk voor schaam en wat toch van grote waarde is gebleken. Na een paar evidente verhoringen van gebed raakte ik in een soort conflict met mijn gemeente en mijn eigen gereformeerde traditie. Ik merkte namelijk dat we niet goed weg wisten met gebedsverhoring. Ik zou voorbeelden kunnen noemen van problemen waar we openlijk voor gebeden hebben, maar nooit op dezelfde openlijke manier ervoor hebben gedankt toen de gebeden waren verhoord. Waarom niet? We weten niet goed raad met wonderen. We generen ons om erover te praten, we twijfelen eraan, we zijn geneigd het weg te redeneren. Ik ging me daaraan ergeren: hoe zou ik God opnieuw om een wonder durven vragen als we met de vorige verhoring weinig durfden te doen en God er niet ronduit de eer voor gaven? In die tijd begon ik bittere en venijnige artikelen te schrijven over de gebreken van mijn gereformeerde achtergrond, die een blinde vlek had voor de Geest en voor wonderen. Misschien had ik daar gelijk in, misschien ook niet, maar dat maakt weinig uit. Het punt is: ik zat langzamerhand met wrok in mijn hart en dat is het eerste en voornaamste waarmee wij de heilige Geest bedroeven (Efeziërs 4: 30v). Waar wrok woont, wijkt Gods Geest. En dat heb ik ervaren: geleidelijk aan verdween de vreugde over de verlossing, die belangrijke tweede vrucht van de Geest. Ik denk er met pijn aan terug.
Credible witnesses
Ik dank God dat ik van deze kritische houding en vooral van de wrok die erachter zat, ben verlost (en ik ben me bewust, dat het als valkuil aanwezig blijft…). Dat is gebeurd in een predikantenretraite van de Nederlands Gereformeerde Kerk te Houten. De voorganger aldaar, ds Dick Westerkamp, en een heel team van gemeenteleden verzorgen deze retraite van een week jaarlijks en ik kan ze iedere collega aanbevelen. Ze zijn intussen deel van het werk van de stichting New Wine Nederland. Met steun van sprekers uit Engeland, voornamelijk Anglicanen, wil deze stichting de verwachting van het werk van de Geest stimuleren in de gevestigde kerken. Het was, na veel eenzaam getob, mijn eerste geslaagde kennismaking met het charismatisch gedachtegoed. Intussen weet ik natuurlijk dat ik daar allang eerder en elders mee had kunnen kennismaken, maar je hebt iets nodig van wat men credible witnesses noemt. Ik had best gehoord en gelezen van Amerikaanse charismatische auteurs maar die hadden dan meteen een explosieve groei van hun kerk en zo, en dat sloeg bij mij niet aan. Of ik kwam in Nederland met bezielde en enthousiaste gelovigen in aanraking, maar dan leek hun bijbelgebruik me zo op de klank af dat ik het niet vertrouwde. De mensen van New Wine, met Bruce Collins voorop, kwamen op mij echter geloofwaardig over: met theologisch afgewogen onderwijs dat ik begreep, met gewone kerkelijke problemen die ik herkende en met praktische oefeningen in de omgang met de gaven van de Geest die me helemaal niet vertrouwd waren maar die me wel enorm trokken en overtuigden. Leerzaam trouwens om te noteren wat er allemaal nodig is voordat iemand overtuigd raakt…
Gebed en ontmoeting
Voor de lijn van mijn verhaal is het belangrijkste dat ze een setting creëerden waarin je God kon ontmoeten en zijn Geest kon uitnodigen om in je te werken. Ik heb daar gelegenheid gevonden – ik zeg het maar sober – om mijn wrok te laten varen, mijn verdriet juist te ervaren en onvoorwaardelijk Gods genade te ontvangen. Dat is een enorme sanering geweest.
Sinds die tijd ben ik, samen met mijn plaatselijke collega, begonnen om in de gemeente ook plaatsen te creëren van gebed en ontmoeting met God. Plaatsen waar we baden voor elkaar, waar je zowel de ervaring met God als het gemis daaraan kon delen. Waar je met open handen kon bidden om meer van Gods Geest. Bij dat alles was de vorm van gebed die bij New Wine “ministry-gebed” heet en die elders onder andere namen bekend is, heel belangrijk. Het is een vorm waarbij twee mensen – een man en een vrouw – voor je bidden met open handen om van God te ontvangen en met open ogen om uit te zien naar wat God doen zal.
Het mooie was: ik hoefde helemaal niet te trekken en te duwen om mensen zover te krijgen. Er waren al lang gemeenteleden die zo’n zeer persoonlijk gebed kenden of ernaar verlangden, waaronder meerderen die het kenden van de Charismatische Conventie. Ik hoefde het dus niet uit te vinden, ik was alleen niet langer een blokkade. We organiseerden ministry-avonden waarop worship, teaching en ministry de voornaamste ingrediënten waren. Er kwam bij bepaalde kerkdiensten ministry-gebed en er ontstond gebedspastoraat[1]. Voor mezelf en voor anderen betekende het een stimulans om meer te verwachten van hoe de liefde van Christus door de Geest doorwerkt in je leven. Ik heb mensen gezien die erdoor veranderden en bidders die erdoor bemoedigd werden in hun geloof.
Zonder slag of stoot
Ging het dan allemaal zonder slag of stoot? Nee, dat ging het niet. Er was in de gemeente wel wantrouwen of dit geen nieuwlichterij was. Er was heel erg de zorg dat je een soort tweedeling krijgt: degenen die ‘het hebben’ en degenen die ‘nog niet zover zijn’. En aan de kant van de betrokken medewerkers was er ongeduld of het niet radicaler kon. Dat alles vergde veel uitleg, winnen van vertrouwen en geduld.
Mijn eigen afwegingen bij de manier waarop je aan vernieuwing werkt, worden bepaald door mijn overtuiging daaromtrent en natuurlijk ook door mijn karakter. Ik kies voor een heel geleidelijke weg van kleine stappen en veilige plaatsen waarbij ik als het maar even kan iedereen mee wil krijgen. Dat heeft z’n beperkingen en het is niet de enige vorm van vernieuwing. Je kunt ook redeneren dat je gewoon duidelijke keuzes moet maken, een stap in geloof zetten en accepteren dat je mensen verliest; er zijn tenslotte genoeg andere kerken waar mensen terecht kunnen die het er niet mee eens zijn.
Ik kan deze redenering echter niet meemaken. Gedeeltelijk misschien omdat ik van nature niet tegen conflicten kan. Maar toch vooral omdat ik geloof dat de vernieuwde aandacht voor de heilige Geest en zijn veel omvattende werk een zegen van God is voor alle kerken en niet alleen voor groepen gelijkgezinden. En omdat ik de leden die geen behoefte hebben aan vernieuwing er gewoon helemaal bij vind horen.
Eerlijk verdeelde ergernis
Intussen vergt deze visie wel het nodige voor de manier van leiding geven aan de kerken. Om me te beperken tot het deel van Christus’ kerk waar ik mag werken: wij hebben op veel plaatsen gemeenten met een mengsel van gereformeerd en evangelisch aangelegde leden. Vaak wordt daarmee omgegaan volgens de formule “een over en weer eerlijke verdeling van de ergernis”: wij hebben ons nu genoeg aan jullie geërgerd, nu zullen jullie je ook eens aan ons moeten ergeren. Dat uit zich bijvoorbeeld in de liturgie: er zijn traditioneel gereformeerde diensten en áls er dan eindelijk eens een jeugddienst is, dan komt er ook niet één Psalm of Gezang uit het Liedboek in voor. Maar ook overigens zie je dat wel: dat evangelische en charismatische elementen in de kerk worden gedoogd, mits ze niet teveel ergernis geven. Dat is een manier van omgaan die in mijn ogen niet vruchtbaar kan werken.
Ik probeer verder te komen door de visie uit te dragen dat we elkaar niet moeten gedogen maar elkaar nodig hebben. Dat je om het aloude evangelie van Jezus Christus en die gekruisigd door te geven in deze tijd (en in mijn kerkelijke omgeving) een combinatie nodig hebt van een stevige gereformeerde prediking met een open evangelische spiritualiteit. Theologisch geformuleerd komt het erop neer dat de christologische leer van het heil een pneumatologische uitwerking nodig heeft om onze humaniteit existentieel te raken. En in de woorden van Paulus uit 2 Korintiërs 1 (boven geciteerd) betekent het dat we voor het leven met Christus als fundament ook nodig hebben om te ontvangen van het voorschot van de Geest. Christen zijn is delen in de zalving van Christus.
Drie markeringen
Zo geformuleerd is het natuurlijk erg vanzelfsprekend, maar het vergt in mijn beleving een pastoraal leven lang van bidden en zoeken, zoeken en bidden, om hier een goede vorm voor te vinden. Ik sluit af met drie markeringen die ik daarbij belangrijk vind.
Ten eerste dat je als predikant je actief moet verdiepen in de charismatische vernieuwing. Daar wil ik niet mee zeggen dat je alles maar moet toejuichen wat onder de naam charismatisch je gemeente ingedragen wordt, integendeel. Maar het is wel heel gewenst dat je het van binnenuit leert kennen, niet alleen door boekjes en afstandelijke artikelen maar door persoonlijke ondervinding. Ik ken nogal wat collega’s die er zelf buiten blijven maar het best willen tolereren. Gebedsgroepen, ziekenzalving en bevrijdingspastoraat mogen hun gang gaan, maar de voorganger blijft er buiten. Dat noem ik vragen om moeilijkheden. Het wordt dan hobbyisme van enkelingen en bij onvermijdelijke ontsporingen ben je niet in de positie om bij te sturen.
Het tweede punt is dat je niet in Entdeckerfreude moet gaan uitstralen dat het geloof van de vorige generatie maar niks is en dat we nu pas de Geest gevonden zouden hebben. Welnee: niemand kan zeggen ‘Jezus is Heer’ dan door de heilige Geest en je mag met Johannes tegen de gemeente zeggen: u hebt een zalving van de Heilige en u weet dat allen, u hebt niet nodig dat iemand u lere. Vernieuwing is veeleer dat we met God onderweg blijven en dat we op die weg – met vallen en opstaan – mogen verstaan wat de Geest tot de gemeente zegt.
Ten derde en ten slotte heb ik geleerd dat je mensen de gelegenheid moet bieden om op hun eigen tijd en wijze zich verder te ontwikkelen. Mensen zijn er terecht zeer allergisch voor als ze naar hun idee door de pomp getrokken worden. Daarom heb je voor gebedspastoraat, voor ministry-gebed en nieuwe vormen van aanbidding ook veilige plekken nodig: dat je er voor kunt kiezen en in verschillende mate van betrokkenheid. Je mag een keer gaan kijken, je mag eens meedoen, en je kunt bedenkingen hebben of juist medewerker worden. Gods liefde voor jou hangt er niet vanaf. Wel geloof ik dat het je kan helpen om die liefde te ontvangen.
Het is niet mijn bedoeling om te suggereren dat je met de goede middelen alles gladjes en succesvol kunt laten verlopen. Dat zijn ook niet de ultieme waarden van de heilige Geest. Maar wel geloof ik dat we in de weg van de liefde en met besef van onze beperkingen (de twee grondlijnen van 1 Korintiërs 13) verder mogen komen op de wegen die de Geest schrijft in de tijd.
Willem Smouter is predikant van de Nederlands Gereformeerde Kerk te Apeldoorn, programmamaker bij de Evangelische Omroep en bestuurslid van de stichting New Wine Nederland.
[1] Zie voor de uitwerking daarvan het slothoofdstuk van mijn Herstelwerk. De Geest werkt van schepping tot voleiding, Zoetermeer 2007.