n.a.v. dr. Willem J. Ouweneel, “Geneest de zieken! Over de bijbelse leer van ziekte, genezing en bevrijding”, uitgeverij Medema 2003, ISBN 9789063534158, 430 pagina’s € 19,95.
Gepubliceerd in ND van 10 oktober 2003
Getroffen door de wonderlijke genezingen die hij meemaakte bij “de profeet Joshua” in Nigeria, schreef dr. Willem Ouweneel “Geneest de zieken! Over de bijbelse leer van ziekte, genezing en bevrijding”. Daarin probeert hij zijn ervaringen te ordenen, in een zinvol verband te plaatsen en door te geven als een boodschap aan al zijn medegelovigen: God geneest, en Hij geneest vandaag. Het is zonde als u daar niet van weet, want veel gelovigen zijn nodeloos ziek omdat ze de genezings- en bevrijdingsbediening niet kennen, pag. 241.
Ik had me zó voorgenomen, er genuanceerd positief over te schrijven, want ik verlang naar meer van Gods Geest en naar de ruimte ervoor in de gemeente. Het is droevig als we een theologie hebben die hoog opgeeft van wonderen in de tijd van de Bijbel, veel verwacht van het heil in de eindtijd maar weinig tot niks voor vandaag. Ouweneel legt best goed uit dat het niet deugt om de gaven van de Geest te beperken tot oude tijden of het verre zendingsveld. Gaven van wijsheid en kennis, van genezing en van tongentaal – God schenkt ze ook vandaag nog en het is ons tot schade als we ons daarvoor afsluiten. Alle hulp om in de kerk meer ruimte te krijgen voor de gaven van de Geest leek me welkom.
Maar de uitwerking ervan in dit boek valt me bitter tegen. De koers is andersom dan in het befaamde boek “Het domein van de slang”, maar de ongebroken zekerheid is gebleven en dat verbaast me. Het gaat van “zeven dwalingen links, zeven dwalingen rechts, maar Ouweneel en u er veilig tussendoor”. Maar ik vind het niet zo veilig want hoe genuanceerd ook, het komt er toch op neer dat christenen niet ziek hoeven te zijn en dat ze er niet in mogen berusten als dat toch gebeurt. De leer van Zondag 10, dat gezondheid en ziekte ons uit Gods vaderhand tegemoet komen en dat we daarom in voorspoed dankbaar en in tegenspoed geduldig zullen zijn, die leer is Ouweneel een gruwel. Steeds opnieuw komt hij erop terug, tot in het laatste hoofdstuk toe waar hij nog eens neerzet dat er een belangrijk onderscheid is tussen lijden en ziekte. Lijden achter Christus aan? Dat gaat alleen over de vervolging van christenen, maar ziekte is heel wat anders. “Ziekte behoort tot de stuiptrekkingen van de oude wereld, lijden behoort tot de geboorteweeën van de nieuwe wereld (vgl. Rom. 8: 18-22)”, pag. 364. En voor een christen geldt dat hij weliswaar sterfelijk is, maar dat hij bij ziekte voor die tijd op de genezingsbediening mag rekenen. Trouwens, zelfs negentigjarigen worden soms nog wonderlijk genezen, pag. 95. Enkele uitzonderingen daargelaten hoeft een christen niet ziek te zijn en denk erom dat je er niet in berust als het toch gebeurt.
Ongeneeslijk
Ik heb heel grote moeite met deze voorstelling van zaken. Eén nadeel eraan is natuurlijk dat het niet waar is. Christenen worden wèl ongeneeslijk ziek en hebben deel aan het zuchten van de schepping. In de praktijk weegt dit nadeel overigens niet zo zwaar omdat er altijd antwoorden op zijn: de zieke moet gaan staan in de overwinning, strijden tegen de verzoeking om gewoon weer pillen te gebruiken en zo meer, pag. 302…
Overigens had ik bijna geschreven: helaas is het niet waar wat Ouweneel schrijft. Maar dat weet ik toch zo net nog niet, of ik dat wel jammer vind. Het is natuurlijk mooi als iedereen geneest, maar uiteindelijk vind ik de leer van Ouweneel en verwante broeders erger dan ziekte, want zonder genade. Want weet u wat de prijs ervan is? De prijs is dat het allemaal van onze trouw afhangt. Om vast te kunnen houden dat God ieder geneest, zegt de schrijver er namelijk wel bij dat er negen condities zijn voor de goede voorbidder, vier condities bij de zieke en ook nog een paar bij de omgeving van de zieke, pag. 365vv. Vervolgens, als de patiënt toch niet geneest dan zijn daar weer zeven voornaamste redenen voor, namelijk: onkunde, ongeloof, vasthouden aan zonden, niet breken met bindingen, niet erkennen van wrok, niet breken met vloeken en een vleselijke houding, pag. 375v. Nou ja, en tenslotte is ook daar niet alles mee gezegd en dus blijft nog het hoofdstukje “Verborgen dingen”, maar dat is flinterdun. Echt, ik noem het een leer zonder genade als alles van mensen en hun trouw afhangt. Dan zeg ik met David (2 Samuël 24) dat het beter is te vallen in de hand des Heren dan in die der mensen, want zijn barmhartigheid is groot.
Romeinen 8
Kortom, wat Ouweneel schrijft is ten eerste niet waar, het lijkt me ten tweede haast ondraaglijk, maar vervolgens vind ik het ook niet Bijbels. Zeker, je kunt een oerwoud van teksten aanleggen waarin ziekte als oordeel en genezing als zegen wordt benoemd. Maar dat is het hele verhaal niet. Ik weersta de neiging om ook een heleboel te teksten te noemen en richt me nu alleen op Romeinen 8, een heel centraal hoofdstuk: “ik ben er zeker van dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden”. Ik geloof er niks van dat dit lijden alleen vervolging betekent. Het gaat over het lijden van de tegenwoordige tijd, over het zuchten der schepping en de verwachting van wat eenmaal komt: de verlossing van ons lichaam. Ook de kinderen Gods zuchten vanwege de vruchteloosheid, terwijl ze toch de Geest als “eerste gave” ontvangen hebben. Die “eerste gave”, dat betekent de eersteling van de oogst die nog komt. En zo ervaar ik dat ook: de vrucht van de Geest (liefde, blijdschap, vrede en zo meer) is een voorproefje van de hemel en daarom oneindig kostbaar, hoe gebrekkig dat in mijn leven ook allemaal nog is want ik ben niet altijd zo lief en blij en vredig. En de gaven van de Geest (kennis, tongen, genezing en zo meer) ontvang ik als eersteling van het komende Rijk, hoe gedeeltelijk het ook is. Ik heb genezing mogen zien, profetie ontvangen en bevrijding bediend zodat ik nooit meer zal beweren dat de gaven alleen maar voor toen en voor de zending zijn. Maar ik ga dan toch niet doen alsof de hele oogst al binnen is? Ik zucht bij mezelf in de verwachting van het zoonschap aan het ziekbed van ieder die niet geneest. En vaak weet ik dan niet eens meer wat ik bidden moet naar behoren, maar gelukkig helpt de Geest me om toch Abba, Vader te zeggen. Dan begrijp ik niet waarom uit zijn vaderlijke hand ons ziekte of narigheid toekomt, maar ik weet toch dat Hij alle dingen doet meewerken ten goede, hoe moeilijk dat voor mij ook te volgen is.
Beknellend
Deze gewone dingen mis ik bij Ouweneel en dat maakt het tot een beknellende wereld. Waarin mensen bij ziekte overal demonen zien, tot tien generaties terug. Waarin je van de ene naar de andere genezer moet shoppen, maar je er niet aan toekomt om vrede te vinden met God voordat je sterft. Waarin je nooit zeker bent wie er schuld heeft aan je ziekte en verdriet, maar aan God mag het niet liggen dus wie is je adres in al je klachten?
Wat Paulus zegt in Romeinen 8 is dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die over ons geopenbaard wordt. Dit ‘wegen’ kom ik maar weinig tegen in het boek en sowieso in onze tijd. Is dat nou een goed teken, dat het hiernamaals zo weinig trekt en dat alles hier en nu in orde moet komen, koste wat het kost?
Dit boek gaat me aan het hart omdat ik vrees dat mensen zullen denken “dit krijg je nou door al dat verwachten van de Geest”. Dat is ergens ook wel waar; als je geen gaven van de Geest verwacht, dan maak je op dat vlak ook geen fouten – behalve de kapitale fout om de Geest uit te doven. Gelukkig mogen we zeggen: in onze duisternis ontsteekt God een lichtend vuur, dat nooit meer dooft. Het dooft nooit, maar echt waar, het is nog duisternis.
Willem Smouter, 26 september 2003