Vandaag een workshop geleid op een Themadag van de Driestar te Gouda over ‘de relevantie van Calvijn’. Mijn onderwerp was “De Evangelische Dopers”. In hoeverre kun je lijnen trekken van de Dopersen in de 16e eeuw naar Evangelischen nu?
Een historische lijn van dopers naar de evangelischen van nu is nog niet zo helder. Rechtstreekse afstammelingen zijn veeleer de Amish of zo. Evangelischen gaan eerder terug op de piëtisten, die zelf al een mengvorm zijn.
Aan welke verschillen denken wij tussen gereformeerd en evangelisch? Je komt al gauw op zaken als tongentaal, gebedsgenezing en profetie. Maar dat is een vrij heilloos onderscheid; het gaat dan toch echt om dingen die ook in bevindelijke kring bekend zijn ook al heten ze anders. Bovendien is juist op dit punt Calvijn’s bezwaar niet zo overtuigend: hij redeneert daarbij niet op basis van de heilige Schrift maar van de ervaring dat die gaven niet meer zouden voorkomen en dat ze dus tijdelijk zijn.
Boeiend bij bestudering van het geschil met de dopers is dat onderwerpen waar wij aan zouden denken, nauwelijks aan bod komen. Wel gaat het over de relatie met de overheid (destijds en zeker na de val van Münster een belangrijke controverse), over de doop en over de menswording van Christus. Dat laatste onderwerp, de leer van de incarnatie, gold als het belangrijkste punt in geding, direct na de destijds urgente kwestie van het overheidsgezag. Calvijn schrijft er uitvoerig over in Brieve instruction contre les anabaptistes (1544, op verzoek van Farèl). En ook in Nederland kwam dat thema aan de orde, bijvoorbeeld in de disputen tussen (doperse leider) Menno Simons en (gereformeerd debater) Martin Micron.
Dit verschil, dat destijds heel zwaar lag, uit te diepen kan bijdragen aan het gesprek tussen gereformeerd en evangelisch in onze tijd. Destijds redeneerde Menno dat Christus uit de hoge hemel via Maria als een pijp ter wereld gekomen was. Hij had geen vlees aangenomen uit Maria maar via haar. Het kón niet anders wezen want anders zou Christus – aldus de dopers – zich onherstelbaar verontreinigd hebben door de pure menselijkheid.
Wat hier in geding is, is de visie op de schepping. Is de schepping zo verdorven, dat God alleen heil kan bewerken door iets anders te gaan doen? Door in Christus wel op de mens te lijken maar het niet te zijn? Daar hangt ook mee samen een toekomstverwachting als de opname van de gemeente, waarbij Christus bijna terugkomt maar uiteindelijk net niet omdat Hij ons mee de hemel in neemt. En er hangt mee samen of we verlangen, verlost te worden van ons lichaam dan wel een verlost lichaam te krijgen. Is de christelijke hoop dat we hier straks weg mogen naar de hemel, of dat Christus straks terug komt naar de aarde? Op veel gebieden kunnen gereformeerden een hoop leren van de evangelischen. Op dit vlak, de waardering van de schepping, kunnen wij allen veel leren van Calvijn.