De Schrift alleen (1)

Opbouw jrg 1999 nummer 13 pag. 244vv

Ik wil hier kritisch nadenken over een regel, die je wel een hoofdlijn door onze Nederlands Gereformeerde traditie kunt noemen, namelijk de stelregel: “de Schrift alleen”.

Bij deze openings-zin passen meteen twee kanttekeningen. De eerste is natuurlijk, dat het nog niet zo simpel is om te zeggen wat nu typisch Nederlands Gereformeerd is. De di. Van den Brink en Van der Kwast beschrijven in “Een kerk ging stuk” al vier stromingen in de Vrijmaking en iets soortgelijks zou te schrijven zijn over de tijd na de scheuring van 1968. Na die tijd is het denken niet stil blijven staan en waarom zou alleen het oude ‘Nederlands Gereformeerd’ heten. En tenslotte is een steeds groter deel van onze kerkleden ‘import’ uit allerlei kring, zodat het nog complexer wordt.

De tweede kanttekening is, dat ‘de Schrift alleen’ helemaal niet iets van onze nog jonge kerken is; het is een oeroud adagium uit de Reformatie: sola gratia, sola fide, sola scriptura: alleen door genade, alleen door geloof en alleen door de Heilige Schrift.

Toch houd ik staande, dat juist het sola scriptura een heel typerende trek van onze kerken is. Wij zijn geboren uit een Schriftbeweging. De lijnen daarvan zie je al in de Vrijmaking, toen tegenover een theologie van Kuyper die nog beter klopte dan de Schrift zelf, werd vastgehouden aan de eenvoudige betekenis van wat je in de Bijbel leest. En het is herkenbaar tot op de jongste Chr. Geref. synode, waar ds. J. Westerink uitlegde waarom zijn kerken er met de Vrijgemaakten wèl uit kwamen op ’t stuk van de toeëigening des heils en met ons niet. Dat komt, zo zei hij, omdat we bij de GKV werden getroffen door een gedegen nota, die geheel gebouwd was op de basis van de Dordtse Leerregels. Maar als we over hetzelfde onderwerp praten met de Nederlands Gereformeerden, dan vragen zij: “waar staat dat in de Bijbel?”. Wij antwoorden dan, aldus ds. Westerink: “maar broeders, het staat toch in de belijdenis?”. En dan zijn ze nog niet overtuigd!

Inderdaad: dat is typisch Nederlands Gereformeerd. Ik denk dat het goede papieren heeft tot op de Reformatie, maar het is toch typisch NG, vooral in z’n uitwerking. En over die uitwerking wil ik het nu hebben.

Een bevrijdende ontdekking

Om te beginnen is die ontdekking (dat we leven van “de Schrift alleen”) een heel bevrijdende ontdekking geweest. Dat was zo in de tijd van de Reformatie, toen deze uitdrukking stem gaf aan de overtuiging, dat we tegenover het vastgeroeste systeem van de Roomse kerk met al z’n misstanden, terug mogen naar de basis van Gods eigen woord. Niet allerlei sacramenten, maar alleen wat Christus zelf ons leerde. Geen heersende ambten, maar dienende herders. En zo meer.

Dat was ook zo in de tijd van de Schriftbeweging in de jaren ’30. Als ik de worstige theologie nog eens lees van de navolgers van Kuyper, dan ben ik nog dankbaar voor de correctie van mensen als A. Janse, die ons leerden om gewoon de bijbel te lezen.

Ik zou deze lijn heel simpel willen beschrijven als: weg met allerlei kerkelijke malligheden en dogmatische insluipsels en terug naar de Bijbel. Dat is prachtig. En toch, toch ben ik steeds meer gaan zien dat in deze richting vanaf het begin een gevaar heeft gezeten, dat alleen maar groter wordt. Namelijk: je probeert flauwekul weg te snijden om daarmee de pure bijbelse praktijk van het kerkelijk leven over te houden. Maar het is zeer riskant als je denkt, dat dat gelukt is. Want dan ga je onze eigen kerkelijke gewoonten houden voor de door God gegeven orde. En dat wordt dan een granieten zekerheid, die je koste wat het kost wilt verdedigen.

En, laten we het nu maar eerlijk zeggen: onze praktijk komt helemaal niet zomaar uit de Bijbel vallen. Daar zit heel veel vormgeving in, die deels te beschouwen is als wijsheid der eeuwen en deels als dwaasheid van een bepaalde eeuw. Om dat te dekken met het gezag van “de Schrift alleen”, dat is heel gevaarlijk en kan makkelijk sektarisch worden. De redeneringen die daarvoor nodig zijn, zijn soms vermakelijk en soms heel eng. Een paar voorbeelden.

Een huzarenstukje

Onlangs las ik een stukje uit onze kring onder de titel “Muziek in de eredienst”. Vanaf de eerste regel kon je zien aankomen, dat de auteur wilde aantonen dat alleen het orgel aanvaardbaar is als begeleiding in de kerk. Geprobeerd werd, dit aan te tonen vanuit de Bijbel. Dat is een huzarenstukje, want onder al de toeters en bellen die de Schrift kent, is bij mijn weten ’t orgel zowat het enige dat onvermeld blijft. De argumentatie is me nu even ontschoten, maar ik denk dat we veilig mogen aannemen dat het hier iemand betrof die niks ziet in al die nieuwigheden met gitaren en fluiten en daarom naar de Schrift grijpt.

Overigens gold ditzelfde destijds toch ook voor de argumentatie dat we alleen Psalmen mogen zingen in de kerk. Die argumentatie herinner ik me veel beter en die was ruim voldoende om de heerlijkheid van de Psalmen aan te tonen. Maar het idee, dat je alleen Psalmen zou mogen zingen is in de Bijbel en de kerkgeschiedenis onbekend tot het hier te lande regel werd in de Gereformeerde Kerken. Onder het Oude Verbond was de bundel nog in aanbouw, onder het Nieuwe Verbond kende men Psalmen, lofzangen en geestelijke liederen en in de vroege kerkgeschiedenis waren Psalmen heel belangrijk maar niet ’t enige. Ik heb wel meegemaakt, dat men het uitsluitend Psalmen zingen niet alleen als schriftuurlijk voorschrift zag, maar ook als iets waarin onze kerken uitblonken boven alle andere. En dan heb je ’t inderdaad over praktisch al Gods kinderen op aarde, want bedoelde regel vind je vrijwel nergens… Voor de volledigheid meld ik nog, dat ik zelfs wel eens een artikel heb gelezen, dat ‘aantoonde’ dat niet alleen de Psalmen maar ook de Geneefse melodieën canoniek zijn. Dat was overigens een Vrijgemaakte auteur.

Een volgend voorbeeld betreft de kwestie van de vrouw in het ambt van diaken. Daar zijn veel exegetische studies naar verschenen, maar ik heb steeds de indruk dat de standpunten niet uit exegese voortkomen. Tegenstanders hebben aanvankelijk aangevoerd, dat de Schrift geen vrouwelijke diakenen kent en dat het daarom niet mag. Dat standpunt is niet vol te houden, want de Schrift kent ze wel (Rom. 16:1 en 1 Tim. 3:11). Vervolgens las ik, dat dit dan wel zo moge zijn, maar dat waren geen diakenen in onze ambtelijke zin van het woord, dus het argument gaat niet op.

Kijk, dat is natuurlijk een vreemd argument: als de bezwaren echt op de Schrift gegrond waren, dan had de conclusie anders moeten luiden. Namelijk: dus klopt onze ambtelijke structuur niet en die gaan we rap veranderen! Maar zo werkt het niet, evenmin overigens als bij de vóórstanders.

Hetzelfde maakte ik mee bij een bespreking over de inhoud van de kerkdiensten. Iemand had een studie gemaakt, waarin een verwijzing voorkwam naar Paulus’ beschrijving van de kerkdienst: “telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets” (1 Kor. 14:26). En dat er dus wel ruimte is in de kerk voor heel wat meer dan onze eenmans-bediening. Een ander had er werk van gemaakt en antwoordde: jawel, maar dat waren geen kerkdiensten in onze betekenis; men kwam toen bij de gelovigen thuis samen, en niet in kerken zoals wij. Dus dat gaat bij ons niet op.

Opnieuw: een merkwaardige redenering. Als deze broeder consequent bijbels was geweest, had hij een voorstel moeten indienen om ons gebouw plus orgel te verkopen en voortaan thuis te kerken. Of hij had moeten erkennen dat onze diensten niet zomaar uit de Bijbel komen vallen en dat je er dus wat flexibeler mee om kunt gaan, als ze maar aan Gods doel beantwoorden: dat de schapen bij elkaar en bij de Herder blijven en dat er steeds meer toegevoegd worden.

Canoniek gewicht

Bovenstaande voorbeelden, waar nog vele aan toe te voegen zouden zijn, gaan er allemaal over dat je van de bestaande praktijk bent gaan denken dat het puur bijbels en daarom onopgeefbaar is. Voor het omgekeerde zijn wij vanouds ook vatbaar: dat nieuwigheden worden bepleit met hetzelfde canonieke gewicht van de hele Bijbel erachter. De meeste voorbeelden daarvan heb ik zelf leren kennen in mijn jeugd, in Breda. Uit eigen herinnering plus de daar uitgegeven bundel “Vrijgemaakt tot gehoorzaamheid” (1960) citeer ik de volgende bijzonderheden: men zal geen Christelijke feestdagen houden (geen Kerst, Pasen of Goede Vrijdag: kalendergodsdienst!), men zal de huwelijken niet kerkelijk bevestigen en jonge mensen geen belijdenis laten doen. Ambtsdragers zullen niet periodiek aftreden maar worden voor het leven benoemd en emeritus-predikanten mogen niet via een gezamenlijke kas, maar alleen door de eigen gemeente worden betaald. Zending hoort niet van Nederland uit te gaan, maar alleen vanuit de lokale kerken ter plaatse. En kerkvisitatie, dat is heersen van het kerkverband over de gemeente.

Enfin, meer zou te noemen zijn, maar dit rijtje is genoeg. Er zitten zinnige en onzinnige gedachten tussen, rijp en groen. Veel zal op onze lezers vooral als buitenissig en apart overkomen. Maar het punt is wel, dat het allemaal verdedigd werd met het argument: “de kerk van Breda wenst zich aan te stellen naar het zuivere Woord van God, en verwerpt dus alle dingen, die daar tegen zijn”. Ik heb wel wat meegemaakt van de felheid waarmee dit gebeurde. Merkwaardig genoeg zijn veel van die regels ook wel weer in onbruik geraakt, zelfs voordat de gemeente helaas opgeheven werd. Maar wat een pijn was er dan eerst veroorzaakt en vooral: wat was het Woord van onze goede God daar dan zwaar bij in stelling gebracht!

Een veilige wereld

Ben ik nu met spoken uit het verleden bezig? Is dit wel iets wat vandaag nog leeft onder ons?

Wel, die laatste voorbeelden zijn inderdaad iets van vroeger. Het heeft met mijn persoonlijke verleden te maken. Terwijl ds. Mudde tot bekering kwam door “de Annies” (Opbouw d.d. 28 mei j.l.), ben ik een Hebreeër uit de Hebreeën, gepokt en gemazeld in het verbondsmatig spreken. Ik heb in die wereld geleefd en geademd. Niet eens zozeer met die buitenissigheden – dat ging aan me voorbij. Maar vooral met die onderliggende overtuiging: wij leven hier bij de Schrift alleen. Dat omvatte toch echt de gedachte: zoals wij het doen, zo is het puur Bijbels. Het voelde als een veilige wereld. Laat anderen leven bij Schrift plus traditie of Schrift plus belijdenis of Schrift plus bevinding, wij leven bij de Schrift alleen. Het had ook wel iets van een geuzen-gevoel: laat anderen denken wat ze willen, wij staan tenminste aan de goede kant. Onze vaderen hebben geleden voor het vasthouden aan de Schrift, tegenover de tirannie van synodes en professoren…

En echt, ik heb er (net als zoveel anderen) heel veel goeds mogen leren. In de kerkelijke praktijk ging het maar zelden over de eigenaardigheden van Breda. We hebben veel van de Bijbel geleerd en vooral, hoe je met die Bijbel midden in het leven, midden in de wereld staat. We leerden veel over de vaste grond van Gods beloften en van zijn verbond. En die grond, ja, die draagt nog steeds en ik bouw er dagelijks op.

Toch ben ik gaandeweg gaan merken, dat het adagium van De Schrift Alleen onvoldoende is om onze positie te beschrijven. Het eerste nadeel eraan is, dat het niet waar is: wij doen de dingen niet puur omdat ze Bijbels zijn. Er zit veel vormgeving tussen, onbewuste invulling en traditie. Boven noemde ik er voorbeelden van. Ik herinner me nog goed, wanneer ik dit zelf in de gaten kreeg. Het was op de Landelijke Vergadering van Dronten 1988. Ik bepleitte toen, geheel in lijn met de beginselen die ik geleerd had, een snelle afronding van het debat over de vrouw in het ambt: de Schrift kent wel vrouwelijke diakenen, dus die mogelijkheid openen wij ook; de Schrift kent geen vrouwelijke ouderlingen, dus daar beginnen wij niet aan. Er was ter vergadering veel instemming, maar na een paar maanden nadenken was iedereen er tegen: de ene helft moest niks van vrouwen in het ambt hebben en was er dus tegen; de andere helft wilde op termijn vrouwen in alle ambten en was er dus ook tegen. Dat heeft toen mijn ogen geopend. Nou ja, misschien was ik eerst wel teleurgesteld dat ik geen gehoor vond, maar dat was gauw over; ik ben er achteraf misschien wel blij om. Maar wel gingen toen mijn ogen open voor wat ik later op veel meer punten ging zien (en wat voor die tijd natuurlijk ook al zo was): wij hebben het recht niet, te doen alsof onze manier van kerk zijn, in onderscheid met anderen, ‘gewoon bijbels’ is. De dingen komen niet zomaar uit de Bijbel; daar zit meer tussen dan mij vroeger lief was.

Ik moet eerlijk zijn: het werd een beetje kouder toen ik dit ging ontdekken. Ik heb er later meer voor terug gekregen (waarover een volgende keer), maar dit moet ook gezegd: het idee dat onze kerken uniek waren door het met de Schrift alleen te doen, dat had wel wat.

Geen andere regels

Er zitten overigens meer bezwaren aan dit idee dan alleen het feit dat ’t niet waar is. (Dat een idee niet op waarheid berust is in de praktijk trouwens maar zelden voldoende reden om er afstand van te nemen.) Een tweede nadeel is, dat je er zeer verbeten van wordt en erg vasthoudend aan je eigen gelijk. Heus, mensen, wij hebben geen andere regels dan alleen de Bijbel! Tja, en als iemand dan andere gebruiken heeft, dan moet dat wel komen omdat hij tegen de Bijbel ingaat! Structureel is dat precies hetzelfde als de Vrijgemaakte positie, die inhoudt: wij houden ons alleen aan Schrift en belijdenis. Wanneer je daarbij over ’t hoofd ziet dat de kerkelijke praktijk daaruit heeft geselecteerd en aan toegevoegd, vorm en duiding gegeven, dan kun je licht denken dat kerken met een wat andere praktijk meteen tegen Schrift en belijdenis ingaan. Let wel: ik zeg niet dat alle Vrijgemaakten zo denken, maar dat dit op de loer ligt. En vooral bedoel ik te zeggen, dat ik structureel hetzelfde ervaren heb in polemieken in onze kring. En natuurlijk ben ik intens dankbaar, dat dit nu de toon niet meer aangeeft. Wel denk ik, dat het altijd weer op de loer ligt, ook bij nieuwe evangelische ontdekkingen die we uit ‘de Bijbel alleen’ doen.

Een derde bezwaar als je de praktijk met de Bijbel gelijkstelt is, dat je zeer belemmerd wordt in het corrigeren van je eigen dwaasheden en eenzijdigheden. Ook wij kerkmensen zijn zowel beperkte als zondige mensen. Die combinatie staat ervoor garant, dat we steeds ten prooi vallen aan eenzijdigheden. Teveel gewicht aan het ambt, of juist te weinig besef van goddelijke roeping. Preken die alleen geschiedenis lijken te beschrijven of preken die in ‘ervaringen’ blijven hangen. Geestdrijven of de Geest uitdoven, noem maar op. Gaandeweg blijken zulke eenzijdigheden en blijken ze schadelijk. Maar wanneer je ’t idee had dat onze praktijk met de Bijbel samenvalt, dan belemmert dat enorm de geestelijke ruimte om er wat aan te veranderen; het zou naar je idee de Schrift aantasten! Ik heb ’t wel meegemaakt: broeders en zusters die me o zo dierbaar zijn, maar die al van hun stoel vielen bij alleen maar de vraag wat sterke of zwakke kanten aan onze vorm van eredienst zijn. Ze dachten echt, dat dit net zo onbetamelijk is als de Bijbel ter discussie stellen. Terwijl Paulus waarschijnlijk totaal verbaasd zou zijn over een samenkomst waar de gelovigen niet eens samen eten en een orde volgen die hij nooit gekend heeft.

Het vierde bezwaar is van andere orde: als je je zekerheid zoekt in het gewraakte idee, dan heb je de verkeerde basis. Want het is goed dat het hart zijn zekerheid vindt in genade, en niet in regels of gebruiken. Ik hoop er een volgende keer op terug te komen.