Vandaag was de preek over de droom van Jakob: Genesis 28: 10-22. Hieronder na te lezen, of klik op Chagall’s verbeelding van de Jakobsladder…
Het ergste wat je kan gebeuren dat is toch, als de hemel van koper lijkt te zijn. Als het dicht zit, potdicht naar boven toe. Met je gebeden kun je God niet bereiken en God kan met zijn zegen jou niet bereiken, zo lijkt het. Dat is toch vreselijk? Kom tot ons, scheur de hemelen, Heer! – zo staat er in één van de Gezangen. Ja, zo voelt dat toch wel eens? Natuurlijk vooral wanneer je in de narigheid zit. Als de problemen je over het hoofd groeien. En hoe komt dat dan, dat de hemel gesloten lijkt te zijn? Nou ja, door de problemen natuurlijk waar je in zit. Door die deken van wanhoop die overal overheen ligt. En, ja, misschien ook wel door je eigen schuld. Zoiets zit er toch óók vaak achter? Maar dat maakt het er niet eenvoudiger op. Ook al heb je zelf schuld, dan kun je dat meestal nog niet even ongedaan maken, dus de boel blijft dicht.
Wat is het dan onvoorstelbaar rijk als God je iets laat zien. Een glimp van de zon, een straal licht die dwars door de wolken heen breekt. Als Hij de hemelen open scheurt. Zoiets is het wat God Jakob liet ervaren, toen hij daar lag op die steen in Bethel. Een droom die van God kwam, een blik in de open hemel. Engelen die omhoog en omlaag klimmen, machtig is dat!
Als je vandaag iemand hoort vertellen over zo’n ervaring, dan kijken wij daar soms een beetje vreemd tegenaan. Ik had het er pas nog met iemand over. Van die mensen voor de EO, zei hij, die dan vertellen over een stem die ze gehoord hebben, of over een bijzondere uitredding, dat vind ik altijd een beetje zweverig. Van die speciale ervaringen, is dat iets voor heel ver gevorderden? Dat hoorde je vroeger wel, van de heel ingewijden die dan iets van een stem wisten te vertellen. En dat betekende dat alle anderen er nog lang niet waren.
Is het zoiets met Jakob, is hij zo’n gevorderde gelovige die bovenaan de top staat? Welnee, mensen, natuurlijk niet! Het is eerder omgekeerd: Jakob zit helemaal stuk, hij zit juist helemaal onderaan de ladder van gelovigen! Ga maar na: Jakob is op de vlucht bij zijn ouders vandaan. Hij moet vluchten voor de wraak van zijn broer Esau en is een paria in zijn eigen land. Hij had nog gezwaaid naar zijn moeder, maar de angst klemde hem zijn keel dicht. Zou hij op tijd zijn met z’n vlucht? Z’n vader lag al op sterven en die zou hij niet terug zien. Zou hij zijn moeder ooit nog ontmoeten? Het was een ellendige vlucht. En daar kwam natuurlijk nog bij: het was allemaal zijn eigen schuld. Hij had de vlucht aan zijn eigen slimmigheid en bedrog te danken! Zijn eigen blinde vader had hij bedrogen en zijn eigen broer had hij tegen zich in het harnas gejaagd, het was een warnet van ellende. Net als het ergste scenario wat ik in het begin beschreef: dat je in de sores zit, maar het is nog je eigen schuld ook. En ook voor hem gold: hij kon wel weten dat het zijn eigen schuld was, maar dat loste niks op want hij kon het niet ongedaan maken. En zo was Jakob op reis naar heel ver weg, en het werd avond en hij legde zich te slapen met zijn hoofd op een steen.
Als je in zo’n situatie gaat slapen en je gaat dromen, nou, ik hoef u niet te vertellen wat dat voor droom wordt. Dan spoken alle angsten van overdag nog eens een keer rond. Maar juist op die dag, in die nacht, kreeg Jakob een droom die van de Here God kwam. En wat hij zag in zijn droom, wel, wat een héérlijke boodschap was dat! Hij zag, nou ja, hij zag vooral een open hemel. Hij zag een ladder die tot aan de hemel reikte, en engelen Gods die omhoog klommen en langs de ladder naar beneden daalden. En bovenaan de ladder, ja, echt, dat was God zelf. Zomaar te zien en te bereiken. Engelen gingen omhoog en omlaag. Dus: ze hoefden niet eens eerst naar beneden gestuurd te worden, nee, ze waren al bij Jakob. En er was echt contact, echte communicatie tussen Jakob en God. Engelen zijn boodschappers en op de trap naar boven namen ze al Jakob’s zorgen en verdriet, zijn schuld en wroeging mee naar God toe. En op de trap naar beneden namen ze genade en vrede mee van God voor zijn kind Jakob. Een trap naar boven en een trap naar beneden, het gebed stijgt op en de zegen daalt neer. Dat zag Jakob in zijn droom, en het was geweldig.
En daarbij hoorde hij ook nog de stem van God: “Ik ben de Here, de God van uw vader Abraham en de God van Isaak; het land waarop gij ligt, zal Ik aan u en aan uw nageslacht geven. En zie, Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waar gij gaat, en Ik zal u wederbrengen naar dit land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik u heb toegezegd”. En door die woorden werd het prachtige beeld van de trap naar de hemel vast gemaakt, bevestigd door de belofte van God, die veel sterker is dan een droom kan zijn.
En toen werd Jakob wakker. En eigenlijk kwam het mooiste pas toen Jakob wakker was. Want ja, toen bleek de boodschap overgekomen te zijn. Want toen Jakob was ontwaakt, toen zei hij: “waarlijk, de Here is aan deze plaats, en ik heb het niet geweten”. Daar gaat het om. Het gaat niet om de droom, het gaat om het echte leven. Het leven waarin èn door zijn ellende èn door zijn schuld de hemel gesloten leek en Jakob alleen. En wat God in de droom laat zien, dat is bedoeld om zijn ogen te openen voor de werkelijkheid: er is wèl een open hemel, er zijn engelen om je heen en er is een trap omhoog en een trap omlaag: jouw klachten, je wroeging en je spijt, die bereiken God en zijn zegen daalt op je neer.
Zult u Jakob daarom niet teveel op een voetstuk zetten en ook de mensen niet die vandaag over zo’n ervaring met God spreken? Daar zit niks zweverigs in; het is juist zo volkomen nuchter. Wat de droom uitbeeldde, dat is precies hetzelfde wat Jezus ons leert: wees niet bezorgd over de dag van morgen; kijk naar de vogels, ze zaaien niet en maaien niet en toch voedt uw hemelse Vader hen. Kijk naar de leliën en naar het gras en bedenk: God zorgt nog veel meer voor jou. Dat is wat Jakob eigenlijk wel wist, maar ja, het was weg gezakt, of liever: begraven onder zijn zonden en wonden. En de woorden die Hij hoorde van God, dat was toch wat zijn moeder hem al geleerd had en wat zijn vader hem nog had gezegd bij het afscheid, de belofte van het verbond: God, de Almachtige zegene je en behoede je. Hij zal je veilig terugbrengen in dit land, dat Hij ons en onze vaderen beloofd heeft. “Ik ben met u”, het is de belofte die wij kennen in de naam van onze Here Jezus Christus. Immanuël heet Hij, dat betekent “God met ons”, en dat is waar het in alle moeite en verdriet om gaat.
“Ik ben met u alle dagen” – dat heeft God beloofd en daarom mag je je daaraan vasthouden. Maar soms zijn we dat zo ontzettend kwijt, dat God iets extra’s nodig heeft om erdoor heen te breken. En zullen we daar onze ogen ook vandaag voor open houden? Want God is niet veranderd sinds de dagen van Jakob!
Nou ja, we hoeven dat niet letterlijk af te meten. Wij slapen niet meer met ons hoofd op een steen en God hoeft niet meer precies zo door een droom te spreken. Maar nog altijd is Hij een God die leeft en die spreekt! Nu we het over een droom hebben, denk ik aan een overleden broeder. Toen ik hem leerde kennen, was hij al doodziek. Zijn leven had je kunnen samenvatten met het woord “weglopen”. Weg van God en weg van de mensen die van hem hielden, net als Jakob dat deed. En toen kreeg hij ook nog het bericht van zijn dodelijke ziekte. Bij één van m’n bezoeken vertelde hij me, hoe God hem toen in een droom, heel helder, de film van zijn leven had laten zien. Alles ging aan hem voorbij, en hij hoorde hoe God juist in heel dat leven bij hem was geweest en hem geholpen had. En daar, in zijn zieken-kamer, wist hij ineens net als Jakob: “Waarlijk, de Here is aan deze plaats en ik heb het niet geweten”. En God heeft hem veilig thuis gebracht in het land dat Hij onze vaderen al beloofd heeft.
Maar het hoeft niet door een droom te zijn. Er zijn ook andere manieren, waarop in ons leven plotseling de hemel open gaat, juist op het moment dat je aan de bodem zit en waarop je dat ook eerlijk toegeeft. Dat kan gebeuren door een woord uit de Bijbel, het kan gebeuren door een bijzondere verhoring, door een wonderlijke ingreep van God. Een van onze jongeren, die door God heel bijzonder geholpen is, zei tegen me: ik was altijd boos op God en nu weet ik pas dat Hij me toen al had willen helpen. Dat is nu precies wat er in onze tekst staat: “Waarlijk, de Here is aan deze plaats en ik heb het niet geweten”.
En nou komt er iets belangrijks: wat doen we met zulke ervaringen? Dat is een belangrijke vraag, want weet u: een droom duurt niet eeuwig en na een rijke verhoring kunnen moeilijke tijden komen. Jakob heeft jaren voor Laban moeten werken, waarbij hij keer op keer bedrogen werd. Dan droomde hij heus niet elke nacht zo mooi. Dus wat doe je met een ervaring van God? Ik garandeer u: als je er niets mee doet, dan gaat zelfs het grootste wonder uiteindelijk de mist in. Zoals we net zongen: “O God, hoe snel vergeet men zijn bevrijding. Blijdschap valt licht ten offer aan ontwijding”. Dat is bittere realiteit. We vergeten zoveel van Gods wonderen. Zou het kunnen zijn, dat er ook hier mensen zijn, die ooit zó door God geholpen zijn dat ze de open hemel zagen, en dat ze het nu… vergeten zijn? Zou dat kunnen, zou dat misschien zelfs… vaak gebeuren? Dat is toch eigenlijk heel erg!
Weet u wat Jakob deed? Hij deed twee dingen. In de eerste plaats loofde Hij God voor deze wonderlijke droom. En in de tweede plaats, toen het dag geworden was, toen nam hij de steen die hij onder zijn hoofd gelegd had, stelde die tot een opgerichte steen en goot er olie bovenop. Mag ik het simpel zo zeggen: hij maakte er een monument van. Hij legde het vast voor altijd. En dat vind ik zo’n kostbare les. Hij zette er een steen neer. Hij markeerde de ervaring van een open hemel en later is hij er nog meer dan eens gaan kijken, met zijn familie. Wat voor opgerichte stenen zetten wij neer? Daar zouden we eens over moeten denken, hoe zetten wij een steen neer bij een ervaring van God? Zodat je het zelf niet vergeet en het met anderen kunt delen. Zou je het bijvoorbeeld niet op kunnen schrijven, in een brief aan God of in een brief aan de gemeente? Iets wat je bewaart, wat je later weer terug vindt als de dromen heel anders zijn en je bij Laban moet werken. Dat je dan terug kunt vallen op die zekerheid: “Waarlijk, de Here is aan deze plaats en ik heb het niet geweten”.
Weet u, misschien zou ik nu Amen kunnen zeggen. Een sprookje zou nu afgelopen zijn. Er zijn grote problemen, maar als de goede fee gesproken heeft, is alles goed. Als het een sprookje was, dan kon u nu naar huis. Maar het is geen sprookje wat ik u vertel. Het is de echte werkelijkheid. De werkelijkheid van Jakob en die van ons. En daarom heb ik nog even uw aandacht nodig voor het slot van de tekst. Heel eerlijk gezegd is dat slot niet zo erg mooi. Want nou moet je Jakob horen nadat de steen is opgericht. Dan gaat hij zeggen: “Indien God met mij zal zijn, en mij behoeden zal op deze weg, die ik ga, mij zal geven brood om te eten en klederen om aan te trekken, en ik behouden tot mijns vaders huis wederkeer, dan zal de Here mij tot een God zijn”. Wat zullen we nou hebben? Gaat Jakob nu een beetje handelen met God? Indien God dit en dat. Als Hij met me zal zijn en als Hij mij zal behoeden, en eten geven en kleding en een behouden thuiskomst, dan… dan pas zal de Here mij tot een God zijn.
Kun je dat nou maken na zo’n geweldige openbaring? Is dat nou mooi? Nee, het is niet mooi. Een onvoorwaardelijk vertrouwen zou mooier zijn geweest. Het is niet mooi, maar het is zó echt. Dat kennen wij toch ook, na de prachtigste verhoringen van gebeden, na wonderen zelfs: blijdschap en dankbaarheid, jazeker, maar toch ook het gevoel van: ik moet nog zien. Aan de geschiedenis van Jakob kun je zien, dat daar bij God plaats voor is. Als je maar vasthoudt wat God wèl gedaan heeft. Want het gaat uiteindelijk om de belofte van Gods verbond, bij die eenvoudige werkelijkheid wil de Here ons terugbrengen. En soms hebben we daar wat extra licht bij nodig. Zullen we onze ogen ervoor openhouden?
Amen