Het nieuwste boek van dr. H.M. Kuitert, “Het algemeen betwijfeld christelijk geloof”, is een onmiskenbare bestseller geworden. Ik denk dat daar drie redenen voor zijn: in de eerste plaats de titel ofwel het onderwerp van het boek, in de tweede plaats de auteur en tenslotte de inhoud.
Met de titel geeft Kuitert messcherp weer, hoe de situatie in kerkelijk Nederland is: er wordt algemeen getwijfeld aan de inhoud van het christelijk geloof. En dan niet slechts op wat marginale gebieden, maar de twijfel richt zich op de fundamenten van het geloof: gemeenteleden merken met Pasen dat hun dominee niet echt gelooft dat Christus opstond uit de dood; mensen kunnen met Gods almacht niet uit de voeten en zonde is alleen nog als je moeders mooiste theekopje breekt.
Voor de geloofscrisis in de kerken die hieruit spreekt is jarenlang de oplossing gezocht in een omduiding van de aloude christelijke waarden. Zo probeerden de theologen een politieke vertaling van het geloof, in de geest van: “de opstanding maakt ons opstandig en de opwekking maakt ons opgewekt”. In dat spoor kon ook het begrip zonde weer betekenis krijgen: discriminatie, uitbuiting en geweld zijn zonde (en die vind je bij anderen, meestal vele duizenden kilometers ver). Even leek dat te boeien, maar het is wel wrang dat nu juist de politiek de mensen niet meer interesseert. Daarna zochten mensen het meer in het persoonlijke: Harold Kushner versloeg zijn tienduizenden met “Als het kwaad goede mensen treft”, waarin hij afrekende met het geloof in Gods almacht. In die tijd zei een collega tegen me: “Als je tegenwoordig geld wilt verdienen met een theologisch boek, moet je de godheid van Christus loochenen”.
Een ruïne
Inmiddels hebben al die theologieën hun werk gedaan en het resultaat is, dat de kerk in Nederland goeddeels een ruïne is geworden. De kerken lopen leeg en alle onderzoeken wijzen op verdere leegloop. Op de puinhopen die zo aangericht zijn zoeken mensen nu een nieuw houvast, een vloer om op te staan. Aan verdere afbraak is niet bepaald behoefte. Dat secularisatie in wezen positief is hoor je niet meer en een machteloze God is niet langer een troost.
Ik denk dan ook dat de talloze kopers niet naar het nieuwe boek van Kuitert grijpen om hun twijfel te versterken (die markt is verzadigd), maar om hun twijfel te stillen. De naam van de auteur Kuitert beloofde in dat opzicht wel iets. In “Alles is politiek, maar politiek is niet alles” (1985) bewees hij een uitweg te weten voor de doodlopende weg, waarop de kerk zich bevond. Hij verwoordde daarin wat iedereen eigenlijk wel besefte, maar niet durfde te erkennen: politiek beheersen ze buiten de kerk beter en de kerk moet zich concentreren op dingen die elders niet te vinden zijn, zoals het verhaal van Jezus Christus en de troost van het hiernamaals. Door de bovenbazen van de theologie werd Kuitert destijds vriendelijk weggehoond (“Mijn vriend Harry Kuitert heeft een heel slecht boek geschreven”), maar inmiddels is een heuse basis-gemeente met van die echte politieke preken meer folklore dan de klederdracht van Staphorst.
Politiek eruit, geloof erin?
Kuitert’s jongste boek is dan ook een noodzakelijk vervolg op zijn afwijzing van politiek in de kerk. Die franje is inmiddels succesvol weggeknipt, maar wat komt er terecht van het alternatief: dat de kerk zich moet concentreren op fundamentele geloofszaken?
We schreven daarover destijds (in Koers van 11 april 1986), dat Kuitert de kerk opscheept met een onmogelijke opdracht. Zijn redenering was immers, dat de Bijbel total geen richtlijnen voor het dagelijks leven biedt, en dus ook niet voor de politiek. Als iemand die het onkruid in z’n tuin bestrijdt door het hele veld te asfalteren; effectief, maar er gaat wel wat bij verloren. Zelfs voor geloofszaken ontzegt hij de Bijbel echter de rol van goddelijke bron en norm, omdat hij van goddelijke openbaring niet wil weten. En hoe moet de kerk dan intensief gaan preken over een onderwerp waarover geen betrouwbare informatie zou bestaan: het Rijk van God en het hiernamaals?
Overtuigd verdediger
Op deze brandende vraag biedt Kuitert nu een antwoord. En het moet gezegd: het is een indrukwekkend antwoord. Critici die het boek neersabelen door her en der een dwaling aan te wijzen schieten hun doel voorbij. Want ieder die het boek leest, zal onder de indruk komen van de warme toon, waarop de auteur in een complete geloofsleer afrekent met modieuze praatjes en zich opwerpt als een overtuigd verdediger van het christelijk geloof.
Neem nu zijn bespreking van “Gods voorzienig bestel”, het moeilijke onderwerp van Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus. In heldere taal laat Kuitert het belang van dit geloofsartikel zien. Als God niet alle dingen onderhoudt en regeert, dan zou het eigenlijke bestaan van mensen buiten het geloof vallen. Misverstanden als zouden mensen slechts marionetten zijn, neemt hij weg en modieuze pogingen om Gods rechtvaardigheid te `redden’ wijst hij af. Over Harold “God kan het ook niet helpen” Kushner zegt hij: “van God blijft niets meer over dan een tandenloze tijger, een God zonder macht, een God die net zoveel kan als wij zelf”. En over H. Berkhof (niet bij name genoemd) schrijft hij: “God is niet weerloos, niet onderweg naar zijn macht, niet weerloze overmacht – dat zijn woorden die onze verlegenheid met Zijn bestel weergeven, we kunnen ze niet echt menen” (p. 103). In plaats daarvan grijpt hij terug op het gezegde “Waren er geen zonden, dan waren er geen wonden”: het zijn ménsen, die schuld hebben gehad aan Auschwitz enz. Zij het, aldus Kuitert, dat je daar niet alles mee kunt verklaren. Aardbevingen, virussen en microben zijn niet tot zonde te herleiden. Ze horen bij de schepping en daarmee óók bij Gods onderhouding en regering van de schepping. We moeten God daar niet van willen `redden’. “Wij moeten veeleer van de idee af dat er geen kwaad mag zijn dat van Zijn kant komt” (p. 107). Westerse mensen zijn zo verwend dat ze niets meer kunnen accepteren dat hun niet zint. Ze kunnen het niet dragen “omdat ze het `hiernamaals’ hebben geschrapt”. Het geloof in Gods voorzienigheid blijft toch nodig “om voor de dingen te kunnen danken en bidden en om een fundamenteel vertrouwen te koesteren in Zijn bedoelingen. (…) Ik houd het erop dat het geloof in Gods voorzienig bestel de kurk is, waarop we, in voor- en tegenspoed, drijven” (p. 111v).
Fatale angel
Het valt toch niet te ontkennen, dat Kuitert dit `algemeen betwijfeld’ leerstuk krachtiger verdedigt dan menige auteur die een rechtzinniger naam heeft? Toch zit er een venijnige en mijns inziens fatale angel in het verhaal. Die angel is, dat het betoog totaal vanuit de menselijke rede is opgebouwd. U vindt er geen spoor van Schriftbewijs in. Dat kan ook niet in Kuitert’s denken, omdat hij de Bijbel plus alles wat daarover later door christenen gezegd is samenvat als `de christelijke traditie’. Een traditie die hij heel vergaand verdedigt, maar tot aan de grens van wat voor mensen van nu te accepteren valt. In het genoemde hoofdstuk komt dat uit in zijn behandeling van de oorsprong van het kwaad. Uiteindelijk is dat voor hem in de schepping `ingebakken’. Terwijl Paulus leert: “Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben” (Romeinen 5:12). Niet alleen een moord is menselijke schuld, maar ook kanker is in de wereld gekomen door de zondeval. Dit betekent niet dat de mensen die het overkomt schuldiger zijn dan anderen, maar door zijn opstand tegen God en zijn geboden heeft Adam de dijk doorbroken die als een bescherming om het menselijk bestaan heen lag. En sindsdien stroomt een vloed van ellende en nood over de wereld, die ons vertwijfeld “waarom?” doet roepen.
We moeten nu goed beseffen, dat hier meer aan de hand is dan dat Kuitert één steek heeft laten vallen. Ik liet op één belangrijk punt zien, dat zijn visie in strijd komt met de Bijbel. Er zouden wel meer punten te noemen zijn, maar het punt is, dat het totale gebouw op een ondeugdelijk fundament staat: het fundament van een menselijke rede die voor openbaring geen ruimte laat.
De ervaring als fundament
Zoals in ieder goed boek gebeurt, behandelt de auteur dit fundament in zijn eerste hoofdstuk. Terecht komt de Bijbel pas in het laatste hoofdstuk aan de orde, want die vormt niet het fundament voor deze geloofsleer. In lijn met zijn eerdere publikaties zegt Kuitert over het geloof: “Het moet blijven wat het is: een neerslag van een cumulatie van ervaringen door de generaties heen” (p. 20v). Het besef van God is wijder dan de christelijke traditie. Dat maakt het moeilijk om de waarheidswaarde van het christendom te bepalen. “Het is begrijpelijk dat men zich om van alle onzekerheid af te zijn, op openbaring beroept. Ik zal dat in dit boek niet doen omdat ik denk dat we de waarheidswaarde zonder een beroep op openbaring – waardoor immers niet gelovigen van de meningsvorming worden uitgesloten – mogen en kunnen vaststellen” (p. 23v).
Deze ene regel vormt het program voor de gigantische taak die Kuitert zich in dit boek en in zijn hele oeuvre gesteld heeft: een solide grondslag onder het christelijk geloof te leggen – in plaats van de Bijbel. Zestien jaar geleden hoorde ik aan de Vrije Universiteit al zeggen: “uiteindelijk wil Kuitert een wetenschappelijk bewijs leveren voor het christelijk geloof”. Is het een wonder, dat velen hiernaar grijpen?
Deze poging heeft overigens oude papieren. Anselmus van Canterbury (1034-1109) probeerde langs logische weg, zonder beroep op Schrift en traditie, het bestaan van God en de drieÙenheid te bewijzen, plus Gods menswording en de verzoening door voldoening. Zondag 5 en 6 van de Catechismus bieden een beknopte kennismaking met deze redenering, zij het met dit verschil dat daar achteraf beleden wordt dat we dit alles weten uit het heilig evangelie. Kuitert heeft met Anselmus gemeen, dat hij een fervent apologeet is, een verdediger van het geloof. Het ýs toch ook enorm aantrekkelijk om het geloof zo open mogelijk te presenteren, zo dat ook de vele ongelovigen en twijfelaars van onze tijd over de streep geholpen worden. Als christenen er dan bovendien nog mee uit hun isolement geholpen kunnen worden…
Openbaring niet nodig of ongewenst?
In feite moeten we van heel deze poging hetzelfde zeggen als van Kuitert’s boek over politiek in de kerk: de redenering is wel effectief, maar er gaat zo ontzettend veel verloren. Vergelijk het met de natuurwetenschap. Natuurwetenschappelijk denken is een poging om het geheel van de werkelijkheid te verklaren door aan te nemen dat alleen de dingen bestaan die wij kunnen zien, wegen, meten, tasten. We noemen dat een reductie. Dat lukt tot op heden niet helemaal, maar wel in grote mate. En de resultaten mogen er zijn: welvaart door industrie en techniek. Maar nu is het effect, dat talloze mensen zijn gaan denken dat er ook echt niets anders bestaat dan wat het oog kan zien. En dÓt is een ellendig misverstand, waar mensen ook op spaak lopen. De wildgroei aan goeroes en mistige denkers heeft daar alles mee te maken.
Kuitert doet op theologisch gebied iets vergelijkbaars. Hij zÞgt dat hij de openbaring niet nodig heeft om de waarheid van het geloof te bewijzen, maar naarmate zijn argumentatie beter lukt klinkt het steeds luider, dat die openbaring er ook niet is. “Alles wat wij over boven zeggen, komt van beneden”, zo heet het dan. En in het slothoofdstuk rekent hij radicaal af met de inspiratie van de Bijbel. Hij legt eerst uit, dat hij met opzet weinig uit de Bijbel geciteerd heeft want dat “wekt de suggestie dat de teksten die je aanhaalt een funderend vermogen hebben, ze worden tot bewijsplaatsen gemaakt” (p. 288). Daarna verwerpt hij met zoveel woorden de leer van de inspiratie van de Heilige Schrift (p. 291). “Deze bijbelopvatting denatureert het geloof”, “Die theorie is een zandkasteel” en “Ze bederft de omgang met de bijbel” zijn enkele van de opmerkingen, die tot de conclusie leiden: “Weg ermee, dat is het enige dat ik zeggen kan. Om de Bijbel over te houden, of liever, haar terug te krijgen, moet de klassiek-gereformeerde beschouwing weg. Anders verdwijnt ze straks met de beschouwing mee. Zo is het al in vele levens gegaan” (p. 292). Niemand kan stellen, dat de auteur onduidelijk is.
Tegen de massale afval
Overigens klinkt in de laatste zin door wat mij Kuitert’s diepste motivatie lijkt: hij is diep bekommerd om de massale afval van het geloof en probeert de leegloop te stuiten. “Want het ergste wat er gebeuren kan is dat straks geen hond de verhalen meer lezen wil” (p. 294) en daarom presenteert hij een Bijbel- en geloofsvisie die zuiver redelijk is en totaal geen gezag wil oefenen. Als de mensen van vandaag Þrgens allergisch voor zijn, dan immers wel voor gezag…
Ik moet maar steeds denken aan Aäron bij de berg Horeb. Die hoorde het geroep van de mensen die net zo’n god wilden als de volkeren; zo een die je voor je uit kunt dragen. Aõron moet de schrik om het hart geslagen zijn: straks zijn we ze helemáál kwijt! Vandaar dat hij meehielp een kalf te bouwen, zoals iedereen nu eenmaal wilde. Alleen riep hij er wel bij: “Morgen is er een feest voor de Here!” (Ex. 32:5), in de waan dat hij de zaak met deze omduiding kon redden.
Hoe het zij, deze methode zal nooit werken. Wie de Bijbel ooit als gezaghebbend heeft leren lezen en daar nu genoeg van heeft, zal in deze ombuiging misschien (tijdelijk) iets zien. Maar een volgende generatie, grootgebracht bij het idee dat de Bijbel slechts een bundel menselijke ervaringen is, zal liever ervaringen uitwisselen met de buurvrouw dan de verhalen van de Bijbel te lezen. Waarom? Omdat iedere bladzij van de Bijbel voor de onbevangen lezer doortrokken is van de aanspraak op goddelijk gezag. Jezus claimt de Zoon van God te zijn en dat is óf waar, óf knap ergerlijk. Paulus noemt zich een geroepen apostel, die het woord van de Here doorgeeft en de profeten zeggen om de andere zin “Zo spreekt de Here”. Dat leent zich minder voor een ongedwongen uitwisseling van Gods-ervaringen.
Ervaring als kompas
Met heel Kuitert’s leer van de ervaring als kompas komen we trouwens niet uit, omdat Gods tegenstander de satan óók ervaringen geeft. Wat een ervaringen zullen de Efeziërs gehad hebben toen ze urenlang scandeerden: “Groot is de Artemis der Efeziërs!”. En wat een snelle wegen naar geloofservaring bieden de goeroes van onze tijd. Spoedig zal blijken, dat de geloofsleer die Kuitert brengt, in de lucht hangt (hij vermoedde die tegenwerping al, p. 291, maar het is nu eenmaal zo). Want men kan zich er wel over verbazen dat Kuitert zonder een gezaghebbende Bijbel toch zo dicht in de buurt van de Bijbelse leer komt, maar dat is schijn. Men leze het hoofdstuk “Wat bij God hoort”, waarin op schijnbaar puur redelijke manier toe wordt geredeneerd naar de christelijke God, gefilterd door wat een modern mens aanvaardbaar vindt. In werkelijkheid is die redenering uiteraard afkomstig van de selectie die Kuitert uit Schrift en traditie heeft gemaakt. Spoedig zal men daar doorheen prikken en alleen de conclusie overhouden, dat de Bijbel geen gezaghebbend boek is.
Kortom: Kuitert komt naar voren als iemand die zelf staat voor de christelijke traditie. Hij biedt twijfelende kerkleden het maximum aan geloofszekerheid dat buiten de Bijbel te vinden is. Maar de leer die hij brengt is een breuk met die traditie en zal de secularisatie niet afremmen, maar hoogstens verzachten. Deze breuk ligt op het punt van het aanvaarden van de Bijbel als een woord van boven dat aan al ons zoeken naar God vooraf gaat. Jezus sprak over de Schriften als Gods woord, de vroege kerk bleef volharden bij het onderwijs der apostelen, de apostelen zelf beleden dat Gods woord levend en krachtig is en scherper dan enig tweesnijdend zwaard. De kerk werd gebouwd op het fundament van apostelen en profeten en kan alleen zó pijler en fundament der waarheid zijn. Een woord dat van boven komt en de wereld beneden doorlicht – dat is in geen andere winkel te koop. En alleen voor wie naar dÃt woord spreekt, is er dageraad.
W. Smouter, Rijswijk
27-03-92