Recensie door Henk P. Medema
Dit boek is een pareltje, vooral in de helderheid van de Bijbeluitleg die met name in hoofdstuk 1-7 en soms ook verderop het betoog kenmerkt. Smouters behandeling van de christologie en de pneumatologie (de leer van Christus en van de Geest) in de hoofdstukken 8 en volgende vereist aanmerkelijk meer nadenken.
Maar dan komen er weer gedeelten die ons op een heel eenvoudige en mooie manier aan het denken zetten. Hoofdstuk 11 (over alternatieve geneeswijzen) munt uit in scherpzinnigheid, en hoofdstuk 12 (over gebedspastoraat) in gevoeligheid.
‘Vroeger, toen ik nog een comfortabel standpunt had [zegt Smouter], bezorgde dit hoofdstuk [1 Korintiërs 14] – en met name het eerste vers ervan – me geregeld de kriebels. Dat comfortabele standpunt luidde dat de gaven van de Geest er nog wel zijn, maar dat we het aan de Geest moeten overlaten om ze al dan niet uit te delen. Het comfortabele daaraan was dat ik geen streeptheoloog [aanhanger van de leer dat sommige geestesgaven op een bepaald moment zijn afgelopen] was en toch niks hoefde te doen! Als het de almachtige God beliefde mij van die gaven te schenken, dan zou ik het wel merken en voorlopig was er dus niks aan de hand.
Maar dit hoofdstuk bleef toch wel kriebelen: streef naar de gaven, streef vooral naar profetie en verhinder niet dat er in klanktaal gesproken wordt. Dat is toch wel iets anders dan passief afwachten! ( … ) Intussen heb ik dat comfortabele standpunt losgelaten'(130). Dit is één van de meest centrale zinnen in dit boekje, en het illustreert één van de punten waarover Smouter wil schrijven: de relatie waarin ik als gelovige sta ten opzichte van God en zijn gaven.
Het tweede kernpunt wordt nog beknopter verwoord: ‘Wat onze God bedoelde bij de schepping, wat Hij herstelde in Jezus, en zal voltooien bij de wederkomst, dat wil Gods Geest in ons werken en versterken’ (11) – dat is de relatie waarin de schepping staat tegenover Gods gaven. De cherubs, zo betoogt Smouter, hebben het paradijs afgesloten en de weg naar de scheppingsgaven geblokkeerd. Maar wat wij zien bij het verzoendeksel (NBV: verzoenplaat) symboliseert het herstel, de verzoening door Christus: de cherubs staren eindeloos op het gestorte bloed van het Offer, en zo is de weg tot God weer geopend.
Belangrijk is in het betoog van de auteur dat de gaven van de Geest niet bovennatuurlijk zijn. Dat wil zeggen: ze zijn niet afkomstig van een boven-natuur, een ‘bovenverdieping’ zoals de oude gereformeerde leer in navolging van Calvijn leerde (en die had het weer van Augustinus). Wat van daaruit loodrecht van boven neerdaalde, dat was iets waar mensen zelf niet verantwoordelijk voor konden zijn. Het kon ófwel uit God, ófwel van de duivel zijn – maar ook deze tweedeling van de bovennatuurlijke dingen deugt niet, zo betoogt Smouter, want eigenlijk plaatsen we dan de duivel op eenzelfde niveau als God. Hoe hij dit punt verder uitwerkt, wordt ten zeerste aan de lezer overgelaten voor eigen studie. Hier en daar zette ik streepjes bij een enkel puntje waar ik het niet mee eens was, maar ach…