Het is jammer dat de kerk in Nederland krimpt. Maar het is nog veel erger als de kerk — of die nu groot of klein is — nog nauwelijks weet waar ze voor staat. Dat is het nieuwe boek van drs. Wim Dekker van de IZB, (Marginaal en missionair. Kleine theologie voor een krimpende kerk) samengevat in één zin. En daarmee brengt hij een belangrijke boodschap: als missionair betekent dat we het evangelie zo verdunnen dat niemand er meer last van heeft, dan slaan we de plank helemaal mis.
De samenvatting die ik in de eerste zin gaf, impliceert twee dingen: krimp is jammer maar geen ramp, en het is belangrijker om het overige te versterken dat dreigt te sterven dan koste wat het kost meer mensen willen bereiken.
Krimp als oordeel
Wat het eerste betreft: Dekker ontmaskert ook valse troost. Als mensen kerkverlating relativeren door erop te wijzen dat er vroeger ook veel randkerkelijken waren, dan zegt hij: OK, maar hoe betrokken is dan die rest die overblijft? Toch wil hij ook helpen om met de realiteit van een krimpende kerk om te gaan. Dat is ook wel nodig want we zien vaak juist onze beste vrienden, onze eigen kinderen afhaken. Dekker brengt de crisis van de kerk in de eerste plaats in verband met het oordeel van God; dat zijn wij misschien verleerd maar de profeten deden het constant en in alle nuchterheid: door die profeten is het volk van God bijeen gehouden. Daarna verschuift het beeld wat en we lezen: de pijn moet je niet ontkennen, maar valt er niet van te leren? “Wij ervaren vandaag de afval als een gestalte van het kruis van Christus” (pag. 34) — in de vroege kerk kwam het kruis vooral als vervolging openbaar en dat heeft hen veel geleerd. Welnu, even wezenlijk als vervolging is ook de miskenning, het ongeloof, de afval deel van het lijden van Christus geweest. Laten we er voor open staan wat dat ons leert. Dit is een indrukwekkend gedeelte, waar je niet gauw over uitgedacht raakt. Ik merk er wel bij op dat het om een heel apart soort “oordeel” gaat. Ik lees niet dat het een oordeel over specifieke zonden van de kerk zou zijn, maar eerder dat God sowieso regeert “in oordeel en genade”. Dat is waar, maar het is toch een stuk algemener dan wat de profeten zeiden en hun mantel zou ik dus nog even in de kast laten hangen. Als ik dit breder mag trekken: in heel het boek kom ik bij de roeping van de kerk nauwelijks iets tegen over ethiek en moraal; omgekeerd blijft zonde dus een heel algemene categorie. Meer iets dat ons aankleeft dan iets wat wij doen. Ik herken iets van dr. A. van de Beek die op de kansel van een Gereformeerde Bondsgemeente een goede indruk maakt met zware preken over zonde en oordeel — maar ik vraag me af of de hoorders beseffen dat dit om iets anders gaat dan ze vroeger hoorden. Ik vel hier nu geen oordeel over, echt niet, maar breng alleen onder woorden dat het me een ongemakkelijk gevoel geeft.
Versterk het overige
Nu dat tweede deel: het is belangrijker om het overige te versterken dat dreigt te sterven dan koste wat het kost meer mensen willen bereiken. Of in taal van de Protestantse Kerk in Nederland gezegd: had de PKN niet beter kunnen kiezen voor een programma ‘gemeentevernieuwing en geloofsverdieping’ dan voor ‘missionair werk en kerkgroei’? Anders roepen we gemeenten op om “meer missionair te zijn, terwijl ze ernstig te kampen hebben met interne secularisatie, het verbleken van oude geloofsvoorstellingen en vormen zonder dat daar goede andere voor in de plaats zijn gekomen. Kan dat wel?” (pag. 174). Dekker heeft hier een heel belangrijk punt, vergelijkbaar met wat M.A. Noorloos beoogt met “Leven uit de Bron”. Overigens weet de schrijver wel dat geloofsverdieping en missionair werk geen tegenstelling zijn. “Dan moet er echter al wel een duidelijke identiteit van de gemeente aanwezig zijn, de identiteit ‘in Christus’, het geheim van zijn leven, lijden en opstanding. Wanneer de identiteit daarentegen pluraal is, ligt het anders. Dan kan het missionaire werk er de oorzaak van worden dat die pluraliteit alleen nog maar toeneemt. Het pluralisme in de gedachtegangen buiten zal het pluralisme binnen versterken” (pag. 181).
Het probleem is helder: je kunt pas wat delen als je zelf ontvangen hebt. Hoe moet dat dan? Wel, voorzichtig met deze vraag, er is niet meteen een pasklaar antwoord en het is allemaal niet zo maakbaar. Maar wat er gebeuren moet, dat vat Dekker onder het kopje “Preek dient centrale plaats terug te krijgen” (pag. 101, uitvoeriger in hoofdstuk 7). “Wanneer de protestantse traditie zichzelf serieus neemt als traditie waarin het heilige wordt bemiddeld, dan dient in het protestantisme de preek de oorspronkelijke centrale plaats terug te krijgen, namelijk als van vitaal belang voor de heilsbemiddeling.” En dan hebben we het dus niet over een lezing, historische of psychologische beschouwingen, maar over niets minder dan het present stellen van God zelf in de dagelijkse realiteit.
Weet je, ik vind de uitwerking van een en ander in hoofdstuk 7 schitterend, leerzaam en diepgaand. Ik ben blij dat ik het boek heb gelezen. Maar aan de andere kant, het wil er bij mij niet in dat beter preken de kerk uit de crisis trekt. Allereerst omdat Dekker hier helemaal niet zulke sterke papieren voor heeft. In het Nieuwe Testament gaat het steevast om meer dan de prediking: ze bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden. Da’s meer dan de preek. En heus, ook het “blijven bij het Woord” omvat meer dan naar de preek luisteren. Niet minder overigens en daarom is Dekkers verhaal waardevol. Maar je kunt ook een punt maken dat de diaconie het belangrijkste was (“zie, hoe lief zij elkaar hebben”), en het geheim van de liturgie en noem maar op.
Nu mijn tweede bezwaar, een beetje jammer, maar hoeveel voorgangers kunnen nou werkelijk goed preken, niet alleen ambachtelijk maar ook in de diepe zin die Dekker bepleit? Daar zou ik de kerk niet op bouwen. Het hoeft niet vanuit de Bijbel, het gaat ook niet lukken in de praktijk. Ik vind het merkwaardig dat Dekker enerzijds de preek zo centraal stelt en anderzijds afgeeft op de gewoonte om geliefde predikers na te lopen; dat lijken me twee zijden van één medaille. De prediking moge dan schertsend “het gereformeerde sacrament” worden genoemd, dat werkt niet ex opere operato — als een automatisme.
Voel je die samentrekkingen?
Het boek ‘Marginaal en missionair’ biedt nog veel meer, over tal van onderwerpen. Ik zou eens kerkplanters willen horen over zijn hoofdstuk 9 (‘Als de kerk opnieuw begint…’), er staat een mooi hoofdstuk in over ‘Identiteit en pluraliteit’. En ik werd echt getroffen door het slothoofdstuk: ‘Niet te bewijzen en toch waar?’. Het begint met een verhaal van Henri Nouwen over een tweeling in de baarmoeder. Zegt de een: “ik geloof dat er leven is na de geboorte” en de ander heeft dat nog nooit kunnen bewijzen. Zegt de eerste weer: “ik denk dat we een moeder hebben” en als de ander dat al helemaal onzegbaar vindt, dan is het laatste woord “Voel je niet af en toe die samentrekkingen? Soms doet het pijn. Maar ik denk dat het ons voorbereidt op een veel mooiere plaats”.
Met dit prachtige verhaal opent de man van de IZB een kostbaar hoofdstuk over hoe je het geloof kunt uitleggen — aan anderen maar misschien ook wel aan je zelf. Hij kan weinig met de moderne Amerikaanse apologeten, hoe overtuigend die ook “bewijzen” dat het zo is. Hij wil ook de twijfels bloedserieus nemen van mensen die als Kuitert denken “Alles wat wij over boven zeggen, komt van beneden”. En dan toch daar niet in blijven steken. Dat is een hoofdstuk om minstens twee keer te lezen.
nav. drs. W. Dekker, Marginaal en missionair. Kleine theologie voor een krimpende kerk. Zoetermeer 2011, 208 pagina’s, € 18,90 of vier euro minder als e-book.
Pingback: Boeken over ‘God’ van de laatste tijd… | Rinie Altena