Lieve mensen, dat mijn zwager (broer van Annette) en vriend Paul Kurpershoek is overleden, daar heb ik nog steeds geen woorden voor. We kennen elkaar al vanaf dat we allebei 16 jaar waren en we hadden zo veel gemeen: predikant en journalist, liefde voor God en voor onze familie, noem maar op.
Met dankbaarheid toon ik hierbij de foto die de familie gebruikt heeft voor de rouwkaart. Deze zomer gemaakt toen hij voorging in de bruiloft van zijn dochter. Dit is hoe ik hem heb gekend: trouw, liefdevol, de handen open naar God toe.
Paul hield van het woord van God en van preken – en hij was daar zó creatief in. Ik ben dankbaar dat ik, waar ik zelf geen woorden heb, toestemming kreeg om Pauls laatste preek te publiceren en die gaat over Jona 2 – het lied van Jona in de vis. Hier is geen toelichting bij nodig.
Zo begint de preek:
Weet u wat ik nou zo aardig van u vind? Dat die vis, die mij inslikte, bij u nog steeds een symbool is, blijkbaar. Dat u nog steeds, zoveel jaren na dato, aan mij, Jona, terug denkt! Achter op uw auto’s. Had ik niet gedacht!
Trouwens, die vis, daar is wel het een en ander over te doen geweest. Ik ben eens zo’n boekenpakhuis in gelopen – bibliotheek noemen jullie dat geloof ik – daar vond ik een artikel van een bioloog die helemaal had uitgeplozen wat voor soort vis dat was, die mij oppeuzelde. En een theoloog heeft een boek over mij geschreven, dikker dan het boek dat over mij in de bijbel staat. En die theoloog zegt, dat die vis er nooit geweest kan zijn. Vissen eten geen mensen in hun geheel op en als ze dat al doen spugen ze die zeker niet ook weer in hun geheel uit. Kan niet. En een andere geleerde meneer, die schrijft een lang artikel, dat die vis wel echt is geweest…
Nou dan denk ik, waar zijn we nou helemaal mee bezig. Die mensen missen de boodschap uit mijn verhaal. Zo druk zijn ze met randverschijnselen. En daarom ben ik vanmorgen maar weer naar de Tehuisgemeente gekomen. Toen ik hoorde dat uw dominee over Jona zou gaan preken, dacht ik: dat kan ik beter maar zelf doen. Sorry, dominee! Want mijn verhaal is geen biologie en ook geen biografie. Het staat in de bijbel, om u mensen van de Tehuisgemeente iets te leren. Niet over vissen, maar over vissen van mensen. Mensen redden! En wat een offer daarvoor nodig is!
Nou, waar waren we gebleven. Vorige week. In plaats van naar Nineve, ging ik naar Tarsis. Op een schip vol heidenen. Toen kwam die storm. Van God. Die was boos op mij. Dus ik moest ik mezelf opofferen om die heidenen te redden. Dat was een lesje mensen redden. En die heidenen bekeerden zich, nota bene. Dat zal je altijd zien. En ik werd overboord gegooid. De zee in. De diepte in.
Ik heb het vorige week al gezegd, dacht ik. Over de zee. Wij joodse mensen, wij hebben geen zeebenen. De zee is niks voor ons. Jullie Nederlanders zijn daar beter in. Jullie bevaren de wereldzeeën. Jullie hebben de grootste havenstad ter wereld, Rotterdam. Als het water te hoog komt, leggen jullie hogere dijken aan.
Maar wij… Voor ons is water altijd gevaar. Ik ken geen bijbelverhaal, waarin de zee er goed van af komt. Water, zee, wij denken dan aan dood en verderf. We denken ook aan God. Maar dan aan zijn boosheid. Da’s net een grote storm op zee. Nou daar weet ik alles van. Mensenlief, wat ging het te keer. Wat was God boos. Op mij!
Nou, ik werd dus overboord gejonast. Van je 1,2,3 in Godsnaam. Plons. En net toen ik dacht dat mijn laaste uur geslagen had, was daar die vis. Hap, slik, weg Jona.
Ja, die vis. Een walvis? Een Potvis? Geen idee. Daar was het veel te donker voor. Toen daarnet dit verhaal werd voorgelezen, hoorde ik dat God die vis gestuurd zou hebben…! Daar hoor ik van op. Dat idee had ik toen echt niet. Ik dacht: mijn laatste uur is geslagen. Ik ben op weg naar het dodenrijk.
Jullie noemen dat geloof ik een ‘bijna dood-ervaring’, toch? Dat mensen een mooi licht zien en diepe vrede voelen. Nou, dan had ik zeker geen bijna-dood ervaring. Niks licht. Pikkedonker daar in die vis. Niks vrede. Doodsbang was ik. Geen bijna-dood-ervaring, maar een helemaal dood ervaring.
En ja, dan wil je wel bidden. Doen alle mensen als ze de dood in de ogen zien. BIDDEN. Nood leert bidden, zeggen ze. Nou mij niet. Het was dat ik vroeger in de tempel iedere week een psalmversje moest leren. Toen baalde ik daarvan. Vroeg ik aan de rabbi: waar hebben we dat nou voor nodig. Psalmen uit je hoofd leren, terwijl je ze zo uit het boekje kan zingen!? Of van de muur…
Maar daar diep in de zee, in de buik van die vis, zonder liedboek, daar begreep ik waarom ik die psalmversjes uit m’n hoofd moest kennen. Want in de nood leer je niet bidden, maar in de kerk. Daar doe je de gebeden op, die je in de nood nodig hebt. In die vis schreeuwde ik naar God. Flarden van Psalmverzen. Als vanzelf kwamen die op. En ze pasten precies bij wat ik daar meemaakte in de zee, in de vis.
Ja, zoals het u daarstraks werd voorgelezen, ziet mijn gebed er keurig uit. Nette zinnen, keurig op rijm. Maar dat heeft de schrijver gedaan die mijn verhaal heeft opgeschreven. Gelooft u me, ik schreeuwde naar God. Onsamenhangend, flarden van bekende psalmverzen, die ik ooit uit m’n hoofd moest leren. Toen begreep ik niet waarom. Maar daar in de zee, daar kon ik bidden. Schreeuwen naar God. Nood leert niet bidden. Als het je goed gaat, zorg dan dat je bidden leert. En leer het je kinderen. Voor als je ooit eens overboord valt in het leven….
Zo schreeuwde ik naar God. Bij Hem moest ik zijn. Het waren zijn golven die over me heen sloegen. Golven van boosheid. Omdat ik geen mensen wilde redden. Gods boosheid. Gods golven. Daarom riep ik tot Hem. God had me dit aangedaan. Alleen Hij zou me kunnen redden.
Iemand vertelde me, dat ze in jullie tijd geloven dat God niks met het lijden te maken heeft. Nou ik weet wel beter. Zijn golven van boosheid sloegen over mij heen. God gaf me een pak voor m’n broek. Dus Hem moest ik aanroepen om hulp. En God hoort. Da’s nou zo fantastisch van mijn God. Hij is er altijd voor zijn mensen. Als ze tot Hem roepen, luistert Hij. Geweldig he! Nee, mensen die Hem niet dienen daar moet Hij niets van hebben. Die helpt hij niet….
Wat zegt U? Die mensen op het schip dan? Dat waren toch heidenen? En die werden door God gered?……… Eh….. Ja, daar hebt u weer gelijk in. Goed. God hoort de zijnen! Dus die vis had z’n buik vol van mij en spuugde me uit op het strand. Oef… Op het nippertje gered. Wat was ik blij! Maar ik had het eigenlijk steeds wel geweten: God laat zijn kinderen nooit in de steek. Zelfs in het dodenrijk niet!
AMEN!
O, pardon, daar wil nog iemand wat zeggen. Ja? Oh, over die vis. Op uw auto. Ja mooie herinnering aan mijn verhaal van die vis…. Niet? Jezus.. Daar hadden jullie het vorige week ook al over. ………
Oh, dat visje op uw auto verwijst niet naar mij, maar naar Jezus. Grieks voor vis is ICHTHUS. Iesous CHristos Theou HUios Sotèr. Jezus Christus, Zoon van God, verlosser. Niet de vis van mij dus. Nou jammer…
Hoe zegt U? Toch ook mijn Vis? Jezus heeft gezegd, dat hij net als Jona drie dagen en drie nachten in het dodenrijk zou zijn? Tussen kruis en opstanding. Drie dagen en nachten tussen goede vrijdag en Pasen? Net als ik. Om mensen te redden. Jezus zonder schuld. Niet op de vlucht, maar gehoorzaam tot in de dood. En ik, ongehoorzaam op de vlucht. Gered, door Gods genade. Door het water heen…. Om mensen te redden.
Zo zo, vergeleken met Jezus ben ik een mensenreddertje van niks. Jullie zijn van na Jezus. Ik hoop toch wel dat jullie het beter doen.
AMEN