Psalm 105 is een psalm met een onaardse glans, een wonderlijke uitstraling. Het is een lofpsalm, die begint met de oproep ‘Looft de Here’ en eindigt met het ‘Halleluja’. Tussen begin en eind biedt de psalm een weergave van een deel uit Israëls geschiedenis, tot aan de intocht in Kanaän. Tot zover allemaal punten, die je ook in andere geschiedenispsalmen, zoals 78 en 106, vindt.
Maar het onaardse, het wonderlijke aan deze psalm is dat heel de geschiedenis volkomen rimpelloos wordt beschreven. Israëls verleden lijkt enkel glans en majesteit en schoonheid te zijn geweest. Als een glimmend gepoetst stuk metaal, waarvan wij zouden zeggen: bij nader toezien breekt die glans toch wel uiteen in een craquelé met vrij diepe groeven.
Een aantal voorbeelden. Toen de HERE honger over Kanaän deed komen “zond Hij een man voor hen uit” naar Egypte (vs. 17): Jozef die als slaaf verkocht werd. Geen woord hierbij over het misdadige plan van de broers, maar alleen over God, die dit ten goede gedacht heeft: “Hij zond een man voor hen uit”!
Dan de latere tijd in Egypte. Niet worden genoemd de harde slavenarbeid of de bijna-genocide. Niet de onwil van de Israëlieten om gered te worden, noch hun gebrek aan vertrouwen. Nee, er staat alleen: God maakte zijn volk zeer vruchtbaar, machtiger dan de tegenstanders. Die haatten hen en gebruikten list, maar God zond zijn knechten Mozes en Aäron en deed tekenen en wonderen. “Hij voerde hen uit met zilver en goud, en er was in hun stammen niemand die struikelde” (vs. 37). Is deze glanzende beschrijving al niet onaards, voor ons gevoel gespeend van de weerbarstige werkelijkheid?
Dat geldt nog des te meer bij de beschrijving van de woestijnreis. Neem nu alleen .de verzen 40 en 41: “Zij vroegen, en Hij deed kwakkelen komen, met brood uit de hemel verzadigde Hij hen. Hij opende de rots, en wateren” vloeiden, zij stroomden door de dorre streken als een rivier”. Zelfs wie de geschiedenis van de woestijnreis maar oppervlakkig kent, die weet in deze zinnen tussen elke twee woorden heel wat minder fraais in te vullen. “Zij vroegen”? Maar het was toch niet zomaar vragen? Het ging om een zondig gemor en om een terugverlangen naar Egypte, alsof het niet de HERE was die hen uitgeleid had.
‘Kwakkelen’? Daar lag tegelijk een oordeel in! “Hij opende de rots”? Maar eerst was Mozes vrijwel gestenigd en onder die grote druk tot zonde gekomen.
Eigenroem?
Wel, meer zou te noemen zijn, maar dit is genoeg om te laten zien: Psalm 105 is uitzonderlijk in het stralende licht dat valt op Israëls geschiedenis. Als we hier oog voor krijgen, dan houden we ons hart vast, denk ik: Is dit niet tè onaards, tè mooi? Ligt hier niet het gevaar van eigenroem?
Wij praten zelf in elk geval anders over ons verleden. De kerk is te laat geweest met sociaal besef. De kerk heeft de arbeiders van zich vervreemd. De kerk heeft altijd antisemitische tendensen met zich meegedragen. En nu is de kerk ongeloofwaardig voor de wereld door hopeloze verdeeldheid.
Kortom: we voelen ons veiliger door een toontje lager te zingen, menselijk bescheiden. Op zichzelf is dat ook zo gek niet. Doorgaans doen de Psalmen dat ook. Psalm 106 bijvoorbeeld zingt bepaald een toontje lager. En God heeft Psalm 105 en 106 als tweelingzusters naast elkaar gegeven. Psalm 106: 6-27 hoort bij Psalm 105 als schering en inslag. Al de ondankbaarheid en het gemor worden dáár juist belicht. “Onze” vaderen in Egypte sloegen geen acht op uw wonderen.” “Zij waren afgunstig op Mozes in de legerplaats” … het zijn precies de dingen die in Psalm 105 zo ontbreken.
En toch: de twee psalmen staan er allebei. Het toontje lager zingen en het lied op een verhoogde toon horen er beiden bij. En ik schrijf deze dingen omdat ik denk dat wij in onze kijk op de kerkelijke geschiedenis óók die beide melodieën moeten kennen. Ik ben er niet zo van overtuigd, dat het een kenmerk van zuiver geestelijk leven is om alleen maar een toontje lager te zingen over de geschiedenis. Ja, in het menselijk vlak doet het weldadig aan: “ze hebben tenminste geen pretenties”. Het punt is alleen: als het goed is hebben we wèl een pretentie. Namelijk dat de gemeente van Christus geregeerd wordt uit de hemel en dat Christus zich een gemeente vergadert van het begin der wereld tot aan het einde. Zeker, het zicht op dat werk van Christus wordt enorm verduisterd door de veelheid van zonden op kerkelijk gebied. Door al het bloed “dat vergoten is sinds de grondvesting der wereld, van het bloed van Abel tot het bloed van Zacharia, die omgebracht is tussen het altaar en het tempelhuis” (Lucas 11:50v). En door alle kerkelijk onrecht dat later gepleegd is.
Dat is echter allemaal geen menselijk gepruts in een menselijk zaakje. Maar het zijn menselijke zonden in de zaak van God! Vandaar dat er twee melodieën nodig zijn: de belijdenis van onze kerkelijke zonden èn de lofzang op Gods doorgaande trouw. Als wij binnen de gemeenschap van de kerk het geloof geleerd hebben en er nog steeds in gevoed worden, dan is dat toch aan God te danken en dan verdient Hij de dank daarvoor toch?
De glans van God
De combinátie van Psalm 105 en 106 kan ons misschien helpen om beide kanten van de werkelijkheid weer te gaan zien. Maar dan moeten we wèl het geheim van Psalm 105 kennen. En dat is dit: de onaardse glans is in werkelijkheid een bovenaardse glans. Het is het licht van Gods majesteit, dat hier als een gerichte lichtbundel op Israëls geschiedenis valt. Hier wordt niet over Israël, maar puur over God gezongen. Maar ja, hoe blijf je dan uit de buurt van kerkisme en farizeïsme en zo voort? Ik denk, dat het voorwoord van dezelfde Psalm 105 ons daarbij kan helpen. Een voorwoord, waarin er door de dichter aan ons getrokken en geduwd wordt, tot we in de goede positie zitten om zo’n bovenaards lied te zingen.
Na de algemene oproep om God te loven staat er in vs. 3: “Beroemt u in zijn heilige naam”. Dat is: prijs je rijk met Gods naam alleen. Zijn heilige naam: het gaat hier om de glans van God, die een ontoegankelijk licht bewoont. Hier kon zelfs niet staan: “beroemt u in Gods werk in de geschiedenis”, want daar zit altijd ook een menselijke component bij. Zijn heilige naam echter, dat is Hij alleen. Roem in die rijkdom alleen!
Vervolgens wordt gezegd: “Vraagt naar de HERE en zijn sterkte” (vs. 4), want daar gaat het in deze psalm over. En: “Gedenkt aan de wonderen, die Hij heeft gedaan” (vs. 5), want daar wil nu de aandacht op gevestigd zijn.
Al deze aansporingen, voordat in vs. 7 de eigenlijke psalm begint, zijn te zien als duwtjes van de Heilige Geest om ons eerst in de juiste houding te zetten voordat we deze gevaarlijke maar prachtige lofpsalm .zingen. We moeten leren te zingen over Gods genade door alles heen. Wie zó voor Gods aangezicht staat, die kan het zuivere loflied zingen van Gods doorgaande werk in een onzuivere geschiedenis. Zo mogen wij ook over de geschiedenis van de kerk in ons land zingen. Bijvoorbeeld over het wonder van de 19e eeuw, of over de zegen van God in onze eigen kerken. Zolang we dit lied maar zuiver houden, en … zolang we ook Psalm 106 kennen!
Ik haal deze oudere studie (uit Opbouw, januari 1990) naar voren naar aanleiding van de Tekst & Twitter van vandaag over Psalm 105.