Theologische Verkenningen – 12 oktober 1997
“God mag weer tegenwoordig” – zo typeerde Peter Bergwerf in het Nederlands Dagblad de hausse rondom godsdienst en geloof die er vorig jaar was rondom het boekenweek-thema “Mijn God”. Hij schreef dat in een verband, waaruit duidelijk bleek hoe grotesk dat eigenlijk is, dat in onze verwende wereld nota bene nu ook een plaatsje wordt ingeruimd voor… God. Alsof Hij daar eigenlijk wel heel blij mag zijn, dat we nog ruimte voor Hem maken. Welnu, precies zoals er “ruimte” kwam voor God, zo lijkt er ook weer ruimte te zijn voor de Bijbelse verhalen. Tal van boeken verschenen, vaak uit het Engels vertaald, waarin de Bijbel met slagwoorden als “nieuw” en “van deze tijd” werd aangeprezen. Stellig heeft de navertelling van Nico ter Linden onder de titel “Het verhaal gaat” de meeste belangstelling gekregen. De aloude verhalen werden naverteld in een nieuw idioom en vooral ook met een soms verrassend nieuwe spits.
In de serie “kernwoorden van ons geloof” komen we nu op het Woord van God. Als God weer mag en de bijbelverhalen ook, betekent dat dan samen, dat het Woord van God weer nieuw in the picture is gekomen? Zo simpel ligt het bepaald niet. Want bij alles wat er aan nieuwe vertellingen en nieuwe verwoordingen boven water komt, is dit de grootste gemene deler: dat we de Bijbel zouden moeten beschouwen als een bundeling van menselijke verhalen, die proberen om weer te geven hoe de vertellers zich God voorstelden. Dat komt het duidelijkst uit in het boek van Ter Linden. De allereerste voetnoot is een verwijzing naar de uitspraak van Kuitert uit het “Algemeen betwijfeld christelijk geloof”, namelijk: Alle woorden over boven zijn van beneden, dat kan nu eenmaal niet anders.
Dit bekende gezegde van Kuitert is niet alleen het eerste citaat in de vertellingen van Ter Linden, het is ook het alles beslissende kader. Alle spreken over boven is een spreken van beneden: die uitdrukking wil zeggen dat er principieel geen woorden van “boven”, van God dus, aan ons gegeven zijn. Wij zouden zeggen: er is geen openbaring. Dat wil niet zeggen dat God niet zou bestaan; Ter Linden laat dat open als een vraag, een spannende vraag. Maar in de woorden van de Bijbel vinden we geen woorden van God, maar mensen die zeggen dat ze woorden van God spreken. “En God zei… zegt de priester. Hij doet daarmee een poging om zowel God in beeld te brengen als zichzelf. Hij bedoelt te zeggen: ik stel mij God voor als iemand die gezegd heeft…”, aldus nog één keer Ter Linden.
Deze uitspraken zijn niet alleen schokkend (dat zijn ze voor mij als gelovige zeker!), ze zijn ook ontstellend dogmatisch. Ze fungeren als het axioma, de vóóronderstelling die niet te bewijzen is, bij heel de nieuwere vorm van Bijbel vertellen. Ik snap de aantrekkingskracht er wel van: dit dogma, de Bijbel bevat alleen mensenwoord, neemt precies de aanstoot weg die veel mensen aan de Bijbel nemen. Heus, er ìs wel veel interesse voor dat oude boek, en ook voor de prachtige dingen die erin staan. Alleen maar: ik moet wel zelf overeind blijven. Ik moet totaal vrij blijven en laat me niets opdringen. Als dat maar vast staat, als er geen autoriteit uit dat boek spreekt, dan kunnen we er zoveel mee.
En toch, toch is de prijs hiervoor veel en veel te hoog. Alleen logisch al, dat heb je nu eenmaal met zo’n dogmatische benadering. Als God maar één keer wèl zelf gesproken heeft, van boven, uit de hoge hemel, dan sneuvelt je hele verhaal. Net als bij de evolutie-leer. Als God maar één keer zelf ingegrepen heeft, dan gaat de hele berekening met z’n miljoenen jaren aan gruzelementen, want aan God kun je niet rekenen. Zo ook met de leer over Gods woord: als God maar één keer zèlf gesproken heeft, dan ligt je prachtig humane verhaal aan diggelen, dan moet je je eigentijdse benadering herzien. “En God zei…” – als dat wáár is, dan hebben we een heel ander verhaal!
U ziet, ik benader het nu heel minimaal. Maar dat lijkt me een punt van eerlijkheid. Het axioma zegt dat er geen woorden van boven zijn. Maar de teksten zelf zeggen om de andere zin “En God zei”, of “zo spreekt de Here”. Zeker, het zijn mensen die dat zeggen. Maar dan mag ik toch vragen of dat waar is? Jokken ze dat of is het echt zo? Zonder twijfel zou ik dat ook vragen als iemand vandaag tegen me zei: de Here heeft me dit of dat geopenbaard. Dan wil ik weten wat daar achter zit en ik zou me generen om hem te geloven als hij beweert dat ik een fijne kerel ben, terwijl ik hem wat anders zou duiden wanneer hij me veroordeelde.
Het is ook op dit punt, dat ik de grootste bezwaren heb tegen de navertellingen van deze tijd. Ik heb ook wel als bezwaar horen uiten, dat de literaire grootheid van de Bijbel hiermee verloren gaat. De werken van Shakespeare, zegt men dan, die ga je ook niet een beetje eigentijds zitten doorvertellen. Dan zou niemand je serieus nemen. Welnu, zo moet je ook met je vingers van de Bijbel afblijven. Dat argument overtuigt mij niet. De Bijbel is er niet allereerst om zijn literaire schoonheid; er wordt een boodschap in gebracht die het waard is om vandaag, in de taal van nu, gehoord te worden. De Bijbel is Shakespeare niet en er is alle ruimte voor nieuw vertalen en vertellen, juist omdat het geen museum-stuk is. Maar die ruimte is er alleen, als onze vertalingen en vertellingen gebracht worden als pogingen om wat God toen zei, voor vandaag door te geven. En niet onder het regime van het axioma dat God zelf niet gesproken zou hebben.
Het woord van God – we gaan luisteren wat de Bijbel zelf ons zegt over een God die spreekt, en over het woord dat Hij spreekt. Want zoveel is zeker, dat de Bijbel ons keer op keer zegt, dat God spreekt in deze wereld. Dat wordt niet gezegd als een bagatel, niet achteloos. Keer op keer komen we de bedenkingen van mensen tegen, als ze geroepen worden om dat onzegbare door te geven, dat God spreekt. Mozes verzette zich tot beschamens toe tegen God, met het verzoek: zend toch een ander, want ik ben zwaar van mond en zwaar van tong. En Jesaja ging nog een stap verder, toen hij in een visioen de Here op zijn troon zag. “Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is; en mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien”. Daar spreekt het oneindig diepe ontzag uit van een mens, een mèns, die God ziet en over God moet spreken. Pas toen hij zich aangeraakt wist door een kool van het altaar, door het vuur van de verzoening, toen durfde hij in te gaan op het verzoek van God om het woord te gaan brengen.
En zo kiest God zelf mensen, die zijn woord doorgeven. Het woord van God, dat scheppend is, heilbrengend, openbarend en ontdekkend.
Het begint inderdaad met de schepping. Op de eerste bladzij van de Bijbel lezen we “en God zeide”. En God zei: er zij licht, en er was licht. Daar is het allemaal mee begonnen. Met het woord van God zelf, dat licht roept in de duisternis, dat de wereld roept uit het niets. Een woord om stil van te worden, stil van ontzag. Zoals in Psalm 8, waar David onder een open hemel omhoog kijkt naar de sterren. “Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?”. Voor het geloof betekent dit eerste woord van God toch vooral, dat we met ontzag aan God denken. Ontzag voor zijn macht, waarmee Hij deze wereld maakte en nog steeds in stand houdt. Tegelijk zit ook in dat eerste woord van God al een geweldige troost, geborgenheid. Dat wij nu als God en Vader diezelfde God mogen kennen, die de wereld schiep. Paulus zegt daarvan: “de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus” (2 Corinthe 4:6).
U voelt wel: daar zit een stap tussen. Dan gaat het niet alleen meer om het wonder van de schepping, maar ook om het woord van God in de verlossing. Om Christus dus, die ons de Vader pas werkelijk heeft laten kennen.
We zijn dan meteen bij het belangrijkste element in het woord van God, bij de openbaring van het evangelie van Jezus Christus. U merkt, dat ik vrij snel van de schepping over stap naar de verlossing, naar Christus. Niet dat de rest niet belangrijk zou zijn, maar het allerbelangrijkste wat we over het woord van God kunnen zeggen, is dat God dat éne woord wilde spreken, het woord “genade”. De genade die we hebben leren kennen door Gods Zoon, Jezus Christus, die mens werd als wij. Dat het God om dit woord gaat, drukte Johannes onvergelijkelijk uit, toen hij zijn evangelie begon met de woorden: “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen”. Het is duidelijk, dat Johannes in deze verzen Jezus Christus aanduidt als het Woord van God. Niet pas als een woord dat God later óók nog eens gesproken heeft, maar als het woord dat aan het begin van alles stond. Nee, daar zeg ik niet mee dat de schepping al genade van God was. Genade is Gods antwoord op onze zonden, op onze schuld. En de schepping ging daaraan vooraf. Maar toch is er een diepe identiteit: hetzelfde Woord, waardoor alle dingen geworden zijn, is ook het Woord dat vlees geworden is en dat onder ons gewoond heeft. God die ons maakte, is zelf de God die ons wilde verlossen.
Uiteindelijk is dit de diepste reden, waarom ik niet mee kan gaan in de stelling van onze tijd, dat alle woorden over boven woorden van beneden zijn. Daar kan ik niet in meegaan, omdat hèt Woord van God, Jezus Christus, zo duidelijk een woord van boven is. Kijk, in alle godsdiensten speelt wel het besef dat er ergens bij de schepping of daarna iets mis gegaan moet zijn. Iets waardoor het niet goed is op deze wereld. Waardoor er hier op aarde verdriet is en pijn, en bovendien iets fundamenteel mis tussen God en ons. Zonde, schuld, of hoe je het noemen wilt. Dat is geen christelijk besef, maar een notie die je in iedere godsdienst vindt. En wat daaraan te doen? Je zult god of de goden iets moeten geven om het goed te maken. Begin dit jaar zag ik de mensen in Calcutta een overdaad aan bloemen cadeau doen aan de goden. Slingers en tuiltjes, er was geen einde aan. Maar is het genoeg? Komt het daar weer goed door? Midden in Calcutta vind je de tempel van Khali en daar gaan ze een stap verder. Daar worden geiten geofferd in een bloedige ceremonie. Dat is meer dan bloemen, maar is het genoeg? Kijk, wat je hierover denkt en zegt, dat zijn nu inderdaad woorden van beneden. Zoekend en tastend naar wat de goden nodig hebben. Je weet het niet, het is een zoek-ontwerp. En er zijn in de geschiedenis enkele godsdiensten geweest die zeiden: nee, het is niet genoeg. Je moet nog meer geven, je moet uiteindelijk je eigen zoon geven. Dat is een huiveringwekkend antwoord, maar het is wel het ultieme antwoord dat we van beneden kunnen geven.
Het is op dit punt dat het verhaal van de Bijbel, het eigen woord van God, anders is. Het woord van God zegt, dat al deze woorden van beneden Hem niet kunnen bereiken, en dat Hij daarom alles omgedraaid heeft, door zelf een offer aan te bieden dat wèl genoeg is, volkomen genoeg om de totale breuk te helen. U begrijpt: ik heb het over Jezus Christus, die zijn leven gaf aan het kruis. Dat is zo’n ongehoord woord, zo totaal anders dan wat ooit in een mensenhart was opgekomen, dat God er de hele Bijbel en de hele geschiedenis met Israël voor nodig had om dit woord te spreken. Toen Abraham hoorde dat hij zijn zoon Izaäk moest offeren, was hij geschokt maar niet totaal verbaasd: zulke dingen vroegen de goden van Kanaän soms ook. Je zoon, je enige, die je liefhebt! Maar God liet hem het omgekeerde ervaren: Hij zorgde zelf voor een lam als brandoffer. Dat is de omkeer van alle godsdienst, uitgebeeld in een dier-offer. Het offer als cadeau van God aan de mens, in plaats van andersom. In heel de offer-thora is dìt het unieke, dat God zegt: “Ik heb u het bloed op het altaar gegeven om verzoening te doen”. Gód geeft de verzoening! Meer zou te noemen zijn, via de profeten, tot op de komst van Jezus Christus zelf. Het Woord, het woord van God, is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond. En dit vlees geworden Woord, Jezus Christus, Hij is Gods hoogste offer. Zijn enige Zoon, die Zichzelf geofferd heeft. Uiteindelijk is dìt het woord van God, dit bericht, dit evangelie. Ieder die daarbij gaat tegensputteren dat dit toch wel heel merkwaardig is, die heeft groot gelijk, althans het grootste gelijk van de wereld. Maar het is dìt verhaal, dit verhaal van de Bijbel, totaal haaks op alle godsdienstige verhalen, dat mij ervan overtuigt dat het dogma van onze tijd niet deugt. Het dogma dat alle woorden over boven woorden van beneden zijn. Jezus Christus is van boven, het evangelie is van boven. Dat bedenkt geen mens, maar het ligt wel als een gouden draad door het geheel van de Bijbel in Oude en Nieuwe Testament heen.
Het lijkt me voor vandaag van het grootste belang, dat we deze gouden draad zien. En ook, dat deze draad onze kijk op het woord van God bepaalt. De betrouwbaarheid van de Bijbel als woord van God ligt in de betrouwbaarheid van dit evangelie. Praktisch gezien: in de vraag of je dit evangelie gelooft. Ik denk niet dat we de betrouwbaarheid van de Bijbel kunnen bewijzen door te laten zien dat alles precies klopt met de opgravingen. Ik denk ook niet dat het zin heeft om de ogen te sluiten voor vragen die er bij het lezen van de Bijbel opkomen. Maar voor het geloof is Christus het centrum van alles. Wanneer dit geloof ons geloof is, dan zullen we heel de Bijbel als het woord van God aanvaarden. Door het geloof immers verstaan we bijvoorbeeld ook, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare. Als we dat verstaan vanuit Christus die het centrum is, dan kan het lijden om met een open vizier mee te denken over de vragen, die in onze tijd bij lezing van de Bijbel opkomen. Maar wezenlijk blijft, dat we de Bijbel aanvaarden als het woord van God. Van die God die zichzelf openbaarde in mensenwoorden, om uiteindelijk zichzelf het meest te openbaren door mens te worden.
Discussievragen
- Waar kun je aan zien, dat de Bijbel het woord van God is, en wat betekent dat voor onze omgang met de Bijbel?
- Waar kun je aan zien, dat de Bijbel ook mensenwoord is, en wat betekent dat voor onze omgang met de Bijbel?
- De Bijbel vertelt niet alleen over God, maar heel vaak ook over de ervaringen van mensen met God en de wereld. Wij hebben ook onze ervaringen, die de Bijbelse boodschap kunnen ondersteunen of tegenspreken. Welke rol spelen die ervaringen bij ons Bijbel lezen?
- Wat betekent het voor ons, dat de Bijbel wel woord van God is, maar dat er ook (of bovenal?) van Christus staat, dat die het Woord is?
- De Bijbel vertelt ons over God en de Here Jezus in een veelheid van verhalen, gedichten, brieven en kronieken. De gereformeerde belijdenis lijkt veel helderder. Wat kan God er mee voor gehad hebben om ons een Bijbel vol varianten, zelfs met (schijnbare?) tegenstellingen, te geven?
- Welk deel van de Bijbel betekent voor u in de praktijk het meest?
Literatuurlijst
Nico ter Linden, Het verhaal gaat… uitg. Balans, 1996
dr. J. van Genderen en dr. W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, Kampen 1992, pag. 68-119
Personalia
ds. W. Smouter (1957) studeerde theologie in Amsterdam (VU) en in Apeldoorn. Hij is als predikant verbonden aan de Nederlands Gereformeerde Kerk van Breukelen. Daarnaast werkt hij voor de Evangelische Omroep als eindredacteur bij Verkondigende Programma’s.