Preken over de scheppingsdagen
Vakantie. Ja, dat is voor veel mensen een gelegenheid om net even iets meer uit je doppen te kijken dan gewoon. Dan kom je toe aan de gebouwen en de musea. Jawel, maar het mooie weer nodigt dan ook uit om eens meer te genieten van de natuur, van alles wat er in Gods schepping te zien is. En daar hoef je niet ver voor weg. Ik hoorde dat hier één van de vorige zondagen, aansluitend aan de dienst, ook een vervolg in de natuur geweest is. Zo kan het best, want er is hier veel moois om ons heen te zien.
We lezen deze zomer over de scheppingsdagen. En de hoofdlijn van de boodschap daarin is dat je je hier op aarde thuis mag weten. Héél deze wereld is een tuin van God en het is een tuin die is ingericht om de mensen te laten wonen. Ja zeker, het is ingericht voor mensen. En toch, dat is ook belangrijk, wij zijn er niet alleen, maar God heeft de dieren gewild, zelfs nog eerder dan ons.God wilde en daar gaat het om. God wilde dat het, zoals er staat, zou wemelen. Wemelen, daar onder in de wateren, van alles wat er zwemt, alles wat er krioelt daar in de zee. En dat het zou wemelen daarboven van alles wat er vliegt aan vogels in de lucht. Het zou wemelen, het zou al die krioelende levende wezens vertonen die in de wateren wemelen.
Bij een vorige vakantie, als we dan zo tegen het eind van de middag in een vissersstadje waren en als de vissers dan thuis kwamen en ze gingen uitladen, dan keek ik m’n ogen uit. Alleen al wat er uit die kratten kwam, alleen al wat ze daar opgevist hadden.
Of je moet eens in zo’n aquarium kijken. Zo’n groot aquarium met alle soorten. Je ziet er de sierlijke vissen, je ziet ook gekke bekken en gladde alen en van die pannenkoeken met een oogje erop. Al die soorten, wonderlijk veel soorten en alles gemaakt naar zijn aard.
Dat is zo dat het precies past bij de leefomgeving waarin het voorkomt. En zo schiep God ook de vogels. Alles wat er vliegt en fladdert in de lucht in een bonte pracht en een veelheid ook van klanken. En dan staat er achteraan: ‘En God zegende hen en zei: ‘Word talrijk op de aarde.”
God zegende hen. Dat wordt voor het eerst gezegd hier. Al die andere dingen van de schepping zijn ook belangrijk en die zijn ook goed in Gods oog. Maar nu gaat het echt om het leven van de dieren waar God z’n zegen over gebiedt. Dat het zich kan vermenigvuldigen.
Overigens, het lijkt nu allemaal zo alleraardigst en idyllisch, nietwaar, dat onderwerp van vandaag : de vogeltjes en de visjes. Het lijkt zo alleraardigst en zo idyllisch, maar dat is niet het hele verhaal.
Er staat in onze vertaling: ‘Toen schiep God de grote zeedieren.’ En dan er achteraan: plus al dat krioelende spul waarmee de wateren wemelen. Maar die grote zeedieren, die zijn wel even een verhaal apart. Daar moet je niet aan voorbij gaan.
In de Statenvertaling werd dat weergegeven als walvissen. God schiep de walvissen en het krioelend gedierte. Dat zou natuurlijk wel een beetje raar zijn, als één soort ineens met name genoemd wordt, terwijl al die andere slechts in samenvattende zin worden aangeduid. Nee, terecht hebben de nieuwere vertalingen: ‘God schiep de grote zeemonsters,’ zoals ook de nieuwe Bijbelvertaling die hier al van gereed is. Daar gaat het inderdaad over: De Taniniem. Dat zijn geen vissen die u of ik ooit gezien hebben, ook geen grote vissen die u ooit gezien hebt. Maar dat zijn de draken en monsters: de Taniniem, zoals de Leviathan bijvoorbeeld. De draken en monsters, die toendertijd in elk scheppingsverhaal voorkwamen.
Of je nou de volkeren van Kanaän hebt of van Babylonië, in één of andere vorm komen daar altijd deze zeemonsters in voor bij de scheppingsgeschiedenis. Altijd hebben zij dan namelijk een verhaal over een grote strijd die er aan het begin geweest zou zijn. Wij gaan als christenen nu naar school en wat voor denken zit er om je heen? Maar als je een Israëliet was in die tijd wat voor denken zat er dan om je heen?
Nou, dit denken: dat de wereld zou zijn ontstaan als product van een grote strijd en chaos aan het begin, waarin de goden met monsters aan het vechten waren en dat daar ergens de wereld uit voortgekomen was. En die zeemonsters waren een uitbeelding van de dood waarvan het leven het maar net kon winnen. Je moest ieder jaar weer héél wat uithalen om te zorgen dat die zeemonsters verslagen bleven. Zo dachten de mensen om Israël heen. Tegenover al die oerverhalen zegt de Bijbel nou in alle duidelijkheid: ‘God sprak’ Hij heeft geschapen, dus die wereld komt niet voort uit een strijd tussen de goden en de monsters, maar uit de wil van God.
En zo is eigenlijk héél deze scheppingsgeschiedenis beschreven. Je zal het in de vorige dagen al gehoord hebben: het was natuurlijk een wereld waar de zon en de maan aanbeden werden alsof het goden waren. Daarom vertelt de Here in het boek Genesis: ‘Op de eerste dag schiep God het licht.’
En de vierde dag kwamen die zon en de maan er nog een keer aan te pas. Die mochten voortaan lichtdragers zijn, knechtjes van God. En dan zelfs nog zo, dat ze niet bij name genoemd worden, omdat het afgoden waren voor die mensen. Dus op de vierde dag heeft God dat grote licht en dat kleine licht, zo staat het er dan, de opdracht gegeven: Jullie mogen voortaan door God geschapen licht gaan stralen. Dan weten de mensen in elk geval wanneer het sabbat is, als je een beetje netjes op tijd bent.
Kijk, zo zette God daar de zogenaamde goden van zon en maan te kijk. En zo is het ook hier. Die monsters van de zee; God heeft ze gemaakt samen met dat kleinere spul wat daar allemaal zwemt in het water. En Hij heeft ze in de hand. Deze scherpe correctie gaf God natuurlijk niet om van de Israëlieten betere wetenschappers te maken dan hun buren, maar om ze te helpen vertrouwend in het leven te staan. Vertrouwen te hebben op God. En niet altijd bang te zijn voor de chaos en de machten van de dood.
Om dezelfde geschiedenis in onze tijd te vertellen zou je natuurlijk in moeten gaan op het geloof van vandaag. En het geloof van vandaag is niet dat er zo’n gevecht is geweest met de monsters. Nee, het geloof van vandaag is evolutietheorie, maar dan als een geloof. En eigenlijk zit er ook wel wat in dit gedeelte wat juist daar bij aan lijkt te sluiten.
Vers 20 zegt letterlijk, zoals het in de Statenvertaling ook nog staat: ‘Dat de wateren voortbrengen gewemel van levende wezens.’ Dus daar zie je de wateren die het leven voortbrengen. Dat lijkt eigenlijk best wel aan te sluiten bij hoe daar in de evolutieleer over gedacht wordt. Dat met name ook die zeeën en de wateren als de bron worden gezien, waaruit gaandeweg het leven zo ontstaan is.
Ja wacht, wacht, maar dan staat er juist achteraan: ‘God sprak: ‘Laten ze het voortbrengen.” En God schiep die vissen daar beneden en die vogels daar boven. Het was Zijn keus. Dus deze geschiedenis gaat net zo rechtdraads in tegen het geloof van toen als tegen het geloof van nu. Want hoe dat met die monsters zit, dat weet ik zo niet. Maar denk maar niet dat die iets te vertellen hebben! God schiep en Hij heeft het in Zijn hand.
En hoe dat precies zit met die wateren die het leven voortbrachten weet ik ook zo niet. Als je maar weet:’God sprak en Hij schiep.’ En daar mogen we op vertrouwen. Je bent hier niet als een product van de chaos en de strijd, wat het maar net kan winnen, zei God toen. En je bent hier maar niet als een toeval, als een schitterend ongeluk, zo mogen we vandaag zeggen. Maar God riep en Hij sprak.
Ja, dan kom ik toch nog even terug op die zeemonsters. Ik zei al, de Bijbel wilde daarmee heel dat idee blokkeren dat de schepping het resultaat zou zijn van een woest gevecht met de monsters. Maar nou staat er niet in de Bijbel: ‘Onzin jongens, die monsters bestaan helemaal niet.’ Nee, er staat: ‘God heeft ze geschapen’ en aan Hem zijn ze dus onderworpen. Die machten, die voor ons net iets te duister zijn, die wij niet altijd kunnen volgen en niet kunnen snappen.
“En God zag dat het goed was”, staat er dan. Jazeker, het was goed: zoals God het bedoelde. Moet je goed begrijpen wat die woorden betekenen: ‘God zag dat het goed was.’ Dat betekent niet dat alles koek en ei was. Of dat je alleen maar van die mooie vogels en vissen hebt. Nee, in het klein geldt: je hebt ook kwallen in de zee en muggen in de lucht.
En in de schepping zelf zijn er nog wel ergere dingen, grotere dingen die duister en onbegrijpelijk voor ons zijn. En toch nodigt God ons uit om ook nu nog lang na de zondeval met de apostel Paulus te zeggen: ‘Het is goed.’ Al wat God geschapen heeft, is goed. En niets daarvan is verwerpelijk. Zo mag je ook vandaag nog in het leven staan. En daar hebben de vogels en de vissen hun plekje in.
Jezus had het vaak over de vogels en de vissen. Zijn discipelen waren vissers en ze mochten vissers van mensen worden. En met de vogels leerde Jezus ons dezelfde les als in Genesis 1: je mag vertrouwen. Vertrouwen dat God het in handen heeft en dat Hij je verder leidt.
‘Ziet naar de vogelen des hemels. Ze zaaien niet en maaien niet en brengen niet bijeen in schuren. En toch voedt hun Hemelse Vader die. Gaat gij ze niet ver te boven?’
Ja, let wel hoor, ook in dit verhaal van Jezus is niet alles koek en ei. Het is juist dit gedeelte wat op zo’n merkwaardige manier eindigt: ‘Maak u geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen heeft genoeg aan z’n eigen kwaad.’ Z’n eigen monsters zou je zeggen.
Zou je dus begrijpen: God wil ons geen verhaaltje van koek en ei wijsmaken. Maar wel dit. Die monsters in de zee zijn niet een dreiging die het misschien ooit wint van God. De rampen die ons hier overkomen. Je valt niet uit Gods hand! Naar de dag van morgen toe is er een hand die je leidt, de hand van God, onze Vader, de Almachtige, die hemel en aarde geschapen heeft. Mogen we dat geloven en mag het ons gegeven zijn, om de Here na te zeggen: ‘Het is goed.’
Amen